equipage, exclusief de scheepstimmerwerf, het aantal arbeidsplaatsen gedaald van 334 naar 316162. Verder verminderde ook de hoeveelheid leidinggevende functies. Tussen 1737 en 1749 liep het aantal bootslieden op de equipagewerf van zeven naar vijf terug en de leidinggevende werklieden in de spinbaan ver minderde van zes tot vijf en na 1749 tot vier. Op de timmerwerf was het aantal Javanen ook verminderd, tussen 1737 en 1790 van negen naar zeven. Eén van deze Javanen was de commandeur van de schilders geweest. Zowel in de lijst van 1790 als ook in het overzicht van tabel 11 komt deze functie niet meer voor. Het schilderen van de schepen werd in het vervolg uitbesteed163. Sinds het midden van de 18e eeuw is ook het aantal vaartuigen van de kamer verminderd. In 1754 werden nog acht vaartuigen gebruikt. Dit waren de hoeker, de loodsgaljoot, het grote jacht, het kleine jacht, de schuit May, 't jachtje, de boot en de Griet 164. In 1790 was dit aantal teruggebracht tot zes; Het jachtje en de schuit May waren afgedankt. Doordat de Compagnie in de jaren twintig en dertig van de 18e eeuw haar grootste omvang bereikte, zal in deze periode meer personeel in dienst zijn ge weest dan in 1790. Uit de boekhouding van de kamer Amsterdam blijkt dat de post 'daglonen' in de periode 1740-1750 16% hoger lag dan omstreeks 1790165. Omdat veranderingen in de werkgelegenheid vooral plaats gevonden zullen heb ben bij de lager betaalden, werd een relatief geringe toe- of afname in de post lonen vertaald in een verhoudingsgewijze grote toe- of afname van het aantal werknemers. Doordat deze cijfers betrekking hebben op een periode dat de Com pagnie al over haar grootste omvang heen was, veronderstel ik dat in de periode 1720-1740 het aantal werknemers van de kamer Zeeland 20% tot 25% hoger ge weest zal zijn dan rond 1790. In de toptijd van de Compagnie zullen meer dan 1.000 personen in Middelburg een min of meer vaste betrekking hebben gehad bij de kamer Zeeland. De VOC verkeerde al sedert het uitbreken van de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) in grote financiële problemen. Ondanks de moeilijkheden in de oor log slaagde de Compagnie er in nog een behoorlijk nieuwbouwprogramma te re aliseren en kon men een aanzienlijk aantal schepen uitrusten. In de periode 1790- 1794 werden in Zeeland nog zes schepen gebouwd en in de periode 1790-1796 werden 34 schepen geëquipeerd voor Azië. Globaal was in 1796 niet meer dan de helft van het aantal arbeiders van 1790 in dienst. Hierna werd begonnen met het ontmantelen van het bedrijf166. 162. RAZ, M-P-TvP, inv. 233, Rolle van de werkluyden en sjouwers op de Oostlnd. Compag nies werf (1749). 163. In de vergelijkbare lijst van 1790 die voor de kamer Amsterdam was gemaakt, was één commandeur van de schilders in dienst, samen met twaalf schilders. Zie: Gaastra,'Arbeid op Oostenburg', 78-79 bijlage II; RAZ, M-P-TvP, inv. 255, Reglement op 't schilderen van 's Comp. schepen bij de kamer Zeeland (17 oktober en 1 februari 1780); Van der Doe en Wig- gers.'De kamer Zeeland als werkgeefster', 112. 164. ARA, VOC, inv. 7.478, Commissie tot de visitie der boeken, lijste van tractementen en daggelden (1754). 165. Dit cijfer komt overeen met cijfers gevonden voor Zeeland. Op de equipagewerf was im mers in 1749 het personeelsbestand circa 18% hoger dan in 1790. Zie het voorgaande en Gaas tra/Arbeid op Oostenburg', 73. 166. C.S. Matthaeus, Kort gevat Jaarboek van de Edele geoctroyeerde Oost-Indische Com pagnie der Vereenigde Nederlanden, ter kamer Zeeland (Middelburg 1759). Van dit drukwerkje bestaan verschillende exemplaren in de Zeeuwse Bibliotheek, het Rijksarchief in Zeeland 93

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1989 | | pagina 123