van Oorschot solliciteerde naar een vacature in de Raad van Justitie van de Raad van Batavia; indien dat niet mogelijk was, dan wilde hij zich wel vergenoegen met de functie van advocaat te Batavia181. Dat de bewindhebbers wel bereid waren mensen te helpen, zeker tegen betaling, hebben we reeds gezien. Doordat de werving van vooral het lage personeel verspreid over het hele jaar plaatsvond en de tijd tussen de ondertekening van het contract en de inscheping vaak lang was, werd er gebruik gemaakt van tussenpersonen. Deze 'koppelba zen', volkhouders of slaapbazen genoemd, hadden vaak een bijzonder slechte re putatie. Ze worden vaak afgeschilderd als oneerlijke sujetten die de berooide manschappen zo snel mogelijk hun zuur verdiende geld probeerden af te trogge len. Voor het recruteren van soldaten werd door de kamers meestal gebruik ge maakt van andere slaapbazen die de soldaten leverden voor het leger. De volk houders en slaapbazen probeerden zoveel mogelijk werkzoekenden naar zich toe te trekken en boden hen onderdak aan en probeerden hen geplaatst te krijgen op een Compagnies-, marine- of koopvaardijschip of in het leger. In de tussentijd hadden de aspirant-zeevarenden of soldaten kost en inwoning en bij het insche pen kregen ze ook nog een uitrusting mee bestaande uit etenswaren, kleding en andere benodigdheden182. Na het tekenen van het contract ontving de sollicitant een voorschot van twee maanden. Dit voorschot verdween direct in de zak van de slaapbaas. Voor de res terende schulden werden dan een schuldbekentenis, ceel genaamd, afgegeven. De volkhouders die zelf vaak geld nodig hadden - soms moesten ze enige tiental len manschappen tegelijkertijd onderhouden - verkochten de celen door. De bij naam van de volkhouders was dan ook zielverkoper. De geldschieters, die voor de celen veel minder betaalden dan de nominale waarde, liepen wel alle risico's. Een groot gedeelte van de manschappen keerde niet meer terug in patria en het renteverlies was voor hun rekening. De matroos was namelijk een aantal jaren in Azië en verder was de Compagnie niet vlot met uitbetalen na terugkeer in de Re publiek. De kamers hadden vaste contacten met de volkhouders. In de periode 1730- 1732 maakte de kamer Zeeland gebruik van de diensten van 49 volkhouders; 3A van hen waren vrouwen. In de loop van de 18e eeuw nam de vraag van de Com pagnie naar personeel toe; daarom namen de volkhouders wervers in dienst die in steden als Maastricht, Venlo, Sluis, Sas van Gent en Breda personeel moesten zoeken183. Ook boden particulieren aan om direct voor de kamer Zeeland buiten de provincie Zeeland manschappen te werven. In 1751 was de kamer aan Lode- wijk van den Boogaert 1.300 schuldig voor het leveren van 100 zeevarenden uit Hollandse steden. Aan diverse kosten - actes voor de burgemeester van de verschillende steden, passagegeld en bruggeld - werd 12 per man betaald. Aan de stuurman die de reis van Holland naar Zeeland begeleidde werd nog 100 be taald184. Deze wervers waren voorzien van 'werfpassen' en hadden de opdracht om 'omzigtelyk' manschappen aan te nemen die nog in 'Staten dienst' waren, en het volk tot de Compagnies dienst te verleiden185. Een voorstel in 1776 om de Compagnie onafhankelijk te maken van de ziel verkopers en zelf een equipage- 181. Lequin, Personeel van Bengalen, 47. 182. DAS 1,149. 183. ARA, Radermacher, inv. 236, Stukken betreffende de werving van personeel. 184. ARA, Radermacher, inv. 182. 185. Lequin, Personeel van Bengalen, 45. 98

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1989 | | pagina 128