dan die van de andere kamers. Hierdoor rustte de kamer Zeeland minder schepen uit en waren dus in verhouding minder mensen nodig192. Vanaf de oprichting heeft de VOC buitenlanders in dienst gehad. Na 1660 nam het aantal buitenlanders echter af, zowel voor wat betreft de zeelieden als de sol daten. Rond 1700 - van de zeelieden was toen 76,7% en van de soldaten was 64,4% Nederlands - begon echter het aandeel van de Nederlanders weer af te nemen. Deze daling bleef doorgaan tot 1770; toen was nog maar 47,2% van de zeelieden en 16,9% van soldaten van Nederlandse afkomst. Hierna lijkt de ver houding Nederlanders-buitenlanders zich te stabiliseren. Overigens kon de Com pagnie niet voldoen aan de sterk gestegen behoefte aan personeel op de arbeids markt in Europa. In de loop van de 18e eeuw werden in de kantoren in de Oost steeds meer Aziaten geworven. Deze blijven hier echter buiten beschouwing193. In de hele 18e eeuw is voor de kamer Zeeland het percentage Nederlanders en buitenlanders gemiddeld respectievelijk 53,6% en 45,9% (onbekend 0,4%). Het percentage buitenlanders bij de kamer Zeeland volgt de tendens van de Compag nie in zijn geheel, met dit verschil dat in Zeeland gedurende de hele 18e eeuw structureel meer buitenlanders werden aangenomen, ongeveer 5%. Belangrijke gebieden waar de buitenlanders vandaan kwamen waren Noord-Duitsland, Dene marken, Zweden en Noorwegen. De kamer Zeeland nam in vergelijking met de andere kamers meer buitenlanders aan uit gebieden die ten opzichte van Zeeland dichterbij liggen, zoals de Zuidelijke Nederlanden en Frankrijk194. Zowel de zeelieden als de soldaten kunnen in verschillende categoriëen inge deeld worden. Voor de zeevarenden is dit gedaan naar officieren, onderofficieren, manschappen (matrozen) en ambachtslieden. De ambachtslieden zijn dus bij de groep zeevarenden ingedeeld en niet als een aparte groep onderzocht. De solda ten worden verdeeld naar officieren en manschappen (soldaten). In de 18e eeuw werden in Zeeland meer 'binnenlandse' officieren, minder 'binnenlandse' manschappen en veel minder 'binnenlandse' ambachtslieden aan getrokken dan bij de andere kamers. Het aantal binnenlandse officieren dat voor de kamer Zeeland voer blijft de hele 18e eeuw hoog, hoewel in de tweede helft van de 18e eeuw een lichte daling zich voordoet. Een steekproef, gedaan over de jaren 1736/1740 en 1772/1779 bevestigt het hierboven gegeven beeld van de of ficieren. In de twee perioden werden respectievelijk 86,5% en 75,4% gevonden voor de Nederlandse officieren195. Ook bij de onderofficieren en de manschappen liep in de loop van de 18e eeuw het aantal Nederlanders terug. Als naar de Nederlanders in dienst van de Compagnie wordt gekeken blijkt dat de kamer Zeeland relatief de minste Nederlanders uit het eigen gewest betrekt. De kamer Zeeland recruteerde slechts 43,7% van de Nederlanders uit Zeeland. 192. Het hierboven gevonden cijfer van het aandeel van de kamer Zeeland in het uitzenden van het personeel naai' Azië komt overeen met de schatting die D. Roos gemaakt heeft van 225.000 mensen. Zie: Roos, Zeeuwen, 98. 193. Bruijn en Lucassen, Op de schepen der Oost-Indische Compagnie, 22. 194. Jansen en De Wilde,'Zeevarenden', 24 tabel 7 en 18-19. 195. Van der Doe en Wiggers,'Varen voor de kamer Zeeland', 212-213. 101

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1989 | | pagina 131