Abteilung Archivwesen van het Generalkommissariat fur Verwaltung und Justiz.
Aangezien mej. Felix lid van de NSB was vroeg Vollmer de mening van de Ab
teilung fiir Niederlandische Personalangelegenheiten van genoemd Generalkom
missariat, dat hierop als volgt reageerde:
Für Fraulein Dr. Felix sprechen ihre gute Kenntnis der Bestande des Reichsar-
chivs und ihre politische Einstellung. Wahrend gegen die Verwendung qualificier-
ter weiblichen Krafte in einem wissenschaftlichen Betrieb keine Bedenken beste
hen, empfehlt es sich nicht entgegen den bisherigen Gebrauch eine Frau an die
Spitze einer provinzialen Behörde zu stellen. Die wissenschaftlichen Leistungen
der Bewerberin würden ausserdem eine derartige aussergewöhnliche Beförderung
nicht begründen. Der Stadtarchivar Dr. Unger hat dagegen alle erforderlichen Ei
genschaften für die Bekleidung der Stelle auf zu weisen. Seine umfangreichen
Veröffentlichungen seien besonders hervorgehoben.
De Abteilung für Niederlandische Personalangelegenheiten berichtte Vollmer dat
hij eigenmachtig kon paraferen, waarop op 21 februari dan ook de benoeming
van Unger volgde. Daarmee was de kwestie nog niet geheel ten einde. Eind
maart ontving Vollmer een protest van Musserts gemachtigden voor Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen en voor het Bibliotheekwezen, respectievelijk Je-
swiet en Ouwerling, dat de benoeming zonder goedkeuring van de 'Leider' had
plaatsgevonden en daarom strijdig was met de verordening van 30 januari 1943,
waarbij het Staatspolitiek Secretariaat der Nationaal-Socialistische Beweging der
Nederlanden in het openbaar bestuur werd ingeschakeld. Het hoofd van de Ab
teilung für Niederlandische Personalangelegenheiten besliste echter dat de be
noeming rechtmatig had plaatsgevonden en dat de NSB in deze geen recht had te
worden gehoord. Zo werd Ungers aanstelling nog een merkwaardig voorbeeld
van een benoeming waarbij de bezetter een vakbekwame kandidaat prefereerde
boven een geestverwante van de NSB.
In het rijksarchief in Zeeland kon Unger zich opnieuw ten volle ontplooien19.
Weliswaar had het archief in 1940 zware verliezen geleden, maar de belangrijk
ste archieven waren gespaard gebleven en een aantal wachtte nog op inventarisa
tie. In de eerste jaren na de oorlog werd de inventarisatie bemoeilijkt door de tij
delijke deponering van archieven buiten Zeeland. Noodzakelijk onderzoek in
andere fondsen kon daardoor niet plaatsvinden. Unger richtte daarom eerst zijn
aandacht op een archief, dat een afgerond geheel vormde, het archief van de
Middelburgse Commerciecompagnie. Voor hem als economisch-historicus was
dit fonds een goudmijn. Deze in 1720 te Middelburg opgerichte compagnie had
zich vooral met slavenhandel bezig gehouden, een onderwerp waarover nog wei
nig bekend was, zodat ontsluiting van dit archief van groot belang was voor de
beoefening van de sociaal-economische geschiedenis. De inventaris kwam in
1951 gereed. De bestudering van het archief resulteerde later nog in twee belang
rijke publicaties van Unger over de Nederlandse slavenhandel.
De voornaamste taak voor het rijksarchief was echter de voltooiing van de in
ventarisatie van de overheidsarchieven. In 1922 was de inventaris van het archief
van de Staten van Zeeland (1574-1795) van de hand van de rijksarchivaris K.
19. Jaarverslagen van het rijksarchief in Zeeland 1944-1954, in: Verslagen omtrent 's Rijks
Oude Archieven 1945-1954.
13