hoeveelheid kaarten en portretten uit familiebezit aan had toegevoegd.
Deze wordingsgeschiedenis en de organische samenhang van de diverse on
derdelen van de verzameling brachten Unger tot het inzicht dat de afsplitsing van
de gedrukte en getekende kaarten in 1913 een rampzalige ingreep was geweest,
die zelfs in strijd was met de toen bestaande inzichten en regels van de archivis-
tiek. Na rijp beraad besloot hij in 1921 een voorstel in te dienen om de beslissing
van 1913 zoveel mogelijk ongedaan te maken. Gesteund door de opinie van een
gezaghebbend kunsthistoricus als C. Hofstede de Groot, betoogde hij dat bij het
besluit van 1913 twee kardinale fouten waren gemaakt: in de eerste plaats het
verbreken van het verband tussen de kaarten en het overige topografische materi
aal, in de tweede plaats de scheiding tussen de getekende en gedrukte kaarten.
Was men consequent geweest, dan had men al het andere door gravure of andere
technieken in druk uitgegeven materiaal ook bij de Provinciale Bibliotheek in
bruikleen moeten geven! Zijn conclusie was dat de ingreep van 1913 zo spoedig
mogelijk ongedaan moest worden gemaakt22.
Voor de gedrukte kaarten bracht dat geen problemen met zich mee. De in het
vooruitzicht gestelde beschrijving was door de Provinciale Bibliotheek nog niet
ter hand genomen, waarmee niet aan de gestelde voorwaarde voldaan was, zodat
de collectie weer kon worden teruggevraagd. Voor de getekende kaarten lag het
moeilijker. Zij waren in de gedrukte catalogus opgenomen, en het archief kon
een betere materiële verzorging pretenderen. Noodgedwongen legde Unger zich
dan ook neer bij de afsplitsing van de getekende kaarten. Het bestuur volgde zijn
advies, zodat in 1921 de gedrukte kaarten uit de Provinciale Bibliotheek werden
teruggenomen23.
Nadat deze kwestie was opgelost kon Unger zich geheel concentreren op het
probleem van de herordening van de verzameling, wat voor hem een levenswerk
zou worden. Hij stond hier voor de taak een geheel nieuwe indeling te ontwer
pen, waarbij hij niet op bestaande voorbeelden kon teruggrijpen. Veeleer is zijn
indeling een voorbeeld voor andere verzamelingen geworden. In het vinden van
een nieuwe opzet is hij uitstekend geslaagd. Hij vormde de hoofdafdelingen
'kaarten en plattegronden', 'topografische prenten en tekeningen', 'portretten en
personalia' en bracht het resterende materiaal onder in een afdeling 'historie en
leven'. Hiermee kwam orde in de chaotische aaneenschakeling van de in 1863
begonnen catalogus en werd de onderzoeker in staat gesteld snel het door hem
gezochte materiaal te vinden.
Het was echter niet alleen een kwestie van herordening. Van alle objecten
moesten ook nieuwe, aan wetenschappelijke eisen beantwoordende beschrijvin
gen worden gemaakt, moest de herkomst uit gedrukte werken vastgesteld, moes
ten opeenvolgende edities worden geanalyseerd etc. etc. Dit werk heeft Unger
nagenoeg zijn gehele verdere leven bezig gehouden: in 1931 verscheen de cata
logus van de kaarten, in 1940 die van de topografische prenten en tekeningen, in
1950 historie en leven en in 1957 portretten en personalia, samen circa 6000 be
schrijvingen. De catalogus voldoet nog steeds uitstekend in het gebruik en de ge
hanteerde methode zal ook in supplementcatalogi worden voortgezet.
22. RAZ, Archief van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, inv. nr. 46,
agenda 3 oktober 1921.
23. Jaarverslag Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen 1921/22, Archief ZGW 1922. XI.
16