Het bestuur ging met deze voorstellen akkoord en in de volgende jaren werden
de verschillende onderdelen van het plan uitgevoerd. Om niet al te radicaal te
werk te gaan en latere generaties de gelegenheid te bieden tot een heroverweging
besloot men de voorwerpen die niet meer in de nieuwe opzet zouden passen, niet
te vervreemden maar slechts elders in bruikleen te geven. Een uitzondering
hierop was het munt- en penningkabinet. Op voorstel van de conservator H. Pie-
ters werden alle zogenaamd niet-Zeeuwse munten en penningen van deze collec
tie verkocht. In andere gevallen ging men over tot bruikleen aan andere musea25.
Was het plan-Unger enerzijds een verbetering, anderzijds valt er heel wat op af te
dingen. De vorming van stijlkamers voor de 17e en 18e eeuw was een grote
vooruitgang, maar het afstoten van een aantal afdelingen en collectieonderdelen
was ondoordacht. Unger ging hier voorbij aan de museale betekenis van de kabi
netten die sinds de oprichting van het Genootschap waren ontstaan: die van oud
en zeldzaamheden, munten en penningen, naturalia. Deze vormden een soort
Teylers Museum voor Zeeland, naast de Hollandse tegenhanger uniek in zijn
soort.
Met het voorstel de etnografische afdeling op te heffen en over te gaan tot in
richting van een afdeling etnografie in verband met de overzeese geschiedenis
van Zeeland bevatte het plan een contradictio in terminis: de etnografische col
lectie bestond in hoofdzaak uit voorwerpen afkomstig uit gebieden vanuit Zee
land bevaren of meegebracht door Zeeuwse ontdekkingsreizigers. Het is dan ook
een gelukkige omstandigheid dat het toenmalig bestuur het nageslacht het voor
deel van de twijfel heeft gegund door slechts tot bruikleen van de niet meer zin
vol geachte collectieonderdelen over te gaan. De in strijd met deze beleidslijn ge
realiseerde verkoop van munten en penningen is dan ook te betreuren. Niet
alleen gingen hiermee de voor de 18e-eeuwse muntverzamelingen typerende fal-
sae verloren, ook vele in Zeeland gevonden munten van buitenlandse herkomst
zijn daardoor aan de anonimiteit prijsgegeven. Bovendien had de transactie een
uitermate negatief effect op de museale goodwill: de antiquair W.H. Bal, die in
1940 zijn gehele collectie porselein aan het Genootschap had vermaakt, herriep
deze beschikking uit vrees dat deze verzameling ooit eenzelfde lot ten deel zou
vallen als de numismatische verzameling26.
De vernieuwing in de naoorlogse jaren was slechts een kortstondige opleving.
Het was moeilijk in vacatures van conservatorschappen te voorzien. De conser
vator van de 'steenen kamer' en de naturalia drs P.J. van der Feen had zich in
1945 te Amsterdam gevestigd in verband met benoeming bij het Zoölogisch Mu
seum aldaar en kon slechts in vakanties zijn beheerstaak uitoefenen. De conser
vator schilderijen J.H. Klarenbeek legde wegens vertrek uit de provincie in 1954
zijn functie neer. Daarbij namen de financiële zorgen toe. In verband hiermee
deed het bestuur in 1955 het rijk, de provincie Zeeland en de gemeente Middel
burg het voorstel tot een gezamenlijke exploitatie over te gaan27. Een snel resul-
25. Jaarverslag van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen 1950/51, Archief ZGW
1951) XII-X1II. De etnografische verzameling werd in bruikleen gegeven aan het Volkenkun
dig Museum te Leiden en het Museum 'Justinus van Nassau' te Breda.
26. Bij eigenhandig schrijven d.d. 10 mei 1940 (RAZ, Archief Koninklijk Zeeuwsch Genoot
schap der Wetenschappen, inv. nr. 71). Later vermaakte Bal zijn collectie bij testament aan het
Rijk. met de verplichting tot tentoonstelling in een openbaar gebouw te Middelburg. Op grond
van die bepaling is de verzameling aan het Zeeuws Museum te Middelburg in bruikleen gegeven.
27. Jaarverslag Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen 1956/57. Archief ZGW 1957, XIV.
18