taat had dat verzoek niet. Waar het Genootschap als particuliere instelling zo lang de museale belangen zonder subsidies binnen verenigingsverband had be hartigd, was het voor de betrokken overheden even wennen aan de gedachte daar in het vervolg verantwoordelijk voor te zijn. Pas in 1960 hadden de pogingen tot een nieuwe exploitatievorm van het museum te komen succes. Rijk, Provincie en gemeente Middelburg verklaarden zich toen bereid met het Genootschap de Zeeuwse Museumstichting op te richten. Dit valt echter buiten het bestek van deze biografie. Unger trad in 1959 af als secretaris van het Genootschap. Bij wijze van afronding van zijn werkzaamheden voerde hij nog tot 1960 het beheer over het museum, maar had geen bemoeienis met de totstandkoming van de nieuwe stichting. Toch bleef zijn visie daarna een stempel drukken op het muse ale beleid. De nieuwe opzet van het museum volgens een chronologisch-themati- sche inrichting is bij de overplaatsing van het museum naar de abdij gehandhaafd en wordt ook thans nog als uitgangspunt gehanteerd. Secretaris van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1947-1959) De rijksarchivaris K. Heeringa, sinds 1919 secretaris van het Genootschap, had bij zijn vertrek uit Zeeland in 1921 Unger gepolst als opvolger in deze functie. Deze had zich toen geëxcuseerd en ook toen het verzoek in 1947 opnieuw tot hem kwam had hij bedenkingen. Toch heeft hij in de daarop volgende jaren de functie met ambitie vervuld. Het was gebruikelijk dat de secretaris in de jaarver slagen het beleid van het Genootschap formuleerde in een terugblik op voor gaande activiteiten en een prognose voor de toekomst. Wat betreft de weten schappelijke werkzaamheid van het Genootschap vinden we in de verslagen van Unger geen nieuwe ideeën. Hij toonde zich tevreden met de bestaande activitei ten: de maandelijkse bijeenkomsten met lezing en de uitgave van het jaarboek en andere publikaties. Wel vinden we er een duidelijke stellingname inzake het ni veau van de vereniging. Al mocht het Genootschap naar de ietter geen Genoot schap der wetenschappen meer heten, het moest naar zijn mening toch een we tenschappelijk Genootschap blijven2S. Vanuit deze opvatting was hij een voorstander van het besloten karakter van de vereniging en ook geen tegenstan der van de bij het ballottagesysteem gehanteerde normen. Deze zaken leverden in de loop van de jaren conflictstof op. De maandelijkse lezingen voor een select aantal leden voldeden naar veler overtuiging niet meer aan behoeften van de samenleving. Wat betreft de toelating van nieuwe leden was er een sterke voorkeur voor academische vorming in combinatie met een zeker maatschappelijk aanzien. Wie aan deze norm niet beantwoordde, kon al leen op grond van verdienste jegens het Genootschap of jegens Zeeland in het al gemeen benoeming tegemoet zien. Was deze gang van zaken voor de oorlog nog onomstreden, na de oorlog waren er maatschappelijke veranderingen die aanpas sing noodzakelijk maakten. Spanningen op deze terreinen leidden in de tweede termijn van Ungers secre- 28. Jaarverslag Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen 1955/56. Archief ZGW 1956, IX- X: 'Maar één ding staat vast: onze instelling is en blijve krachtens haar ontstaan, haar historie en haar traditie een Genootschap, zo niet der Wetenschappen, dan toch een wetenschappelijk genootschap.' 19

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1989 | | pagina 49