voldoende steun geweest want hoewel het gehele bestuur zijn mening deelde,
spitste men de zaken nu toe op zijn persoon: alsof hij alle verandering en ver
nieuwing in de weg zou staan en alleen zijn aftreden het Genootschap van een
gewisse ondergang kon redden.
Unger heeft zijn besluit uitvoerig toegelicht in een brief aan de bevriende conser
vator P.J. van der Feen. Hij schreef deze op 24 mei 1959:
Inderdaad ben ik afgetreden als secretaris Z. Gen. De voorstelling in de P.Z.C. is
echter, als vanzelf spreekt, tendentieus: niet in het kader van de vernieuwing heb
ik van een herbenoeming afgezien - in principe ben ik geenszins tegenstander van
vernieuwing, hoewel ik zulks gemakkelijker gezegd dan gedaan acht - maar
omdat ik er geen lust in heb in discussie te treden en te onderhandelen met men
sen, die met het grootste gemak praten over dingen waar ze geen flauw benul van
hebben. Ik bedoel, niet alleen die fameuze commissie - lach niet van 13 lieden
w.o. nota bene de adj. redacteur van de P.Z.C.die destijds het vertrouwen van de
zwamneus heeft geschonden! - maar ook het bestuur en met name de lieve doch
volkomen voor zijn taak niet berekende voorzitter werkte de laatste maanden der
mate op mijn zenuwen dat ik er volkomen genoeg van had. Bovendien meende ik
aan de uiterst moeilijke benoeming en inwerking van een nieuwe conciërge de
handen genoeg vol te hebben; de heren, bang voor die zwamneuzen - ook ds. van
Houte trad zelfs wild op, en het geleuter van je vriend Meertens is je bekend -
durfden geen uitstel aan. Ik heb hun toen gepresenteerd - de wet wordt door de
kantonrechter zeer gemakkelijk opzij geschoven- de bepaling, dat de secretaris
met de zorg voor het museum belast is, buiten werking te stellen en mij, conserva
tor van 2 afdelingen, de lopende zaken te laten afdoen. Dat is overigens geen al
truïsme, maar bevat ook een element van egoïsme: helemaal de band verbreken
kon ik (nog) niet! Overigens zonder enig enthousiasme! Rebus sic stantibus zult
ge dit begrijpen.30
Men zal het wellicht wat onkies vinden dat dit schrijven met zijn heftige bewoor
dingen en verwensingen in extenso is weergegeven. Ik meende dit evenwel te
moeten doen om nog een ander facet van de zaak te belichten, namelijk het per
soonlijke aspect. Unger kon vaak personen en zaken niet scheiden. Wie zijn
standpunt niet deelde, moest rekening houden met een heftige reactie. Ervaringen
met deze karaktertrek hebben ongetwijfeld ook een rol gespeeld in de geschillen
aan het einde van zijn carrière. Ook laat deze brief met zijn opmerkingen over
het nog niet kunnen verbreken van de band met het werk voor het Genootschap
iets zien van de persoonlijke tragiek achter dit alles. Terwijl Unger vaak niet wist
te onderscheiden tussen personen en zaken, kon zijn omgeving het niet opbren
gen de wetenschapsman die een zo onvervangbare bijdrage aan de doelstellingen
en activiteiten van het Genootschap had geleverd, te waarderen boven de persoon
die vaak als scherp en ongemakkelijk was ervaren.
Unger heeft het beheer tot het in werking treden van de Zeeuwse Museum
stichting metterdaad waargenomen, maar in een steeds onaangenamer sfeer van
beide kanten. Hij meed het afscheid van de gepensioneerde conciërge Hesselink
om discussie over 'fantasmagoriën' te ontlopen. Waarschijnlijk vond zijn besluit
30. RAZ, Archief Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, correspondentie
P.J. van der Feen - W.S. Unger betreffende het Museum van het Genootschap.
21