kwam een Verenigde Zeeuwse Compagnie (VZC) tot stand. Balthasar de Mou-
cheron bleef met een aantal getrouwen hierbuiten. De redenen hiervoor zijn on
voldoende bekend, maar mogelijk achtte hij de invloed die de Middelburgse be
windhebbers hem gunden te gering16. Kort daarop sloten ook de Amsterdamse
kooplieden zich aaneen. In andere Hollandse steden echter waren nieuwe com
pagnieën in oprichting zodat de concurrentie eerder toe dan af leek te nemen. In
1601 maakten de Staten van Holland de zaak aanhangig bij de Staten-Generaal.
Ditmaal konden de Zeeuwen zich niet aan de druk onttrekken - zelfs prins Mau-
rits werd ingeschakeld om hen te overreden - en uiteindelijk werd een formule
gevonden waarmee alle partijen instemden17.
Het octrooi van de Verenigde Oostindische Compagnie
Tegen betaling van 25.000 werd van de Staten-Generaal octrooi verkregen voor
de vaart op Azië en op 20 maart 1602 kwam de Verenigde Oostindische Com
pagnie tot stand18. De voorcompagnieën werden in feite de kamers waaruit de
nieuwe Compagnie zou worden gevormd. Er kwamen zes kamers: Amsterdam,
Zeeland (gevestigd in Middelburg), Rotterdam, Delft, Hoorn en Enkhuizen. De
verdeling van de activiteiten werd nauwkeurig vastgelegd: Amsterdam nam de
helft, Zeeland een kwart en Rotterdam, Delft, Hoorn en Enkhuizen ieder één zes
tiende deel voor hun rekening.
Het vastleggen van deze verdeelsleutel in het octrooi, dus nog voordat kapitaal
was ingeschreven, was vooral voor Zeeland van belang. De Zeeuwen vreesden
dat bij de verdeling van de activiteiten op grond van de kapitaalinleg bij de ka
mers, Amsterdam de overige kamers zou overvleugelen. Een terechte vrees zoals
korte tijd later bleek: bij de kamer Amsterdam werd inderdaad meer dan de helft
van het totale kapitaal ingelegd.
De kamer Amsterdam werd bestuurd door twintig bewindhebbers, Zeeland
door twaalf en in de kleine kamers bestond het bewindhebberscollege uit zeven
personen. Het overkoepelende bestuur kwam in handen van een directie van ze
ventien bewindhebbers, de Heren Zeventien, die voor elke vergadering apart per
kamer werden benoemd. In deze 'Vergadering der Heren XVII' hadden acht Am
sterdamse bewindhebbers zitting, vier uit Zeeland en uit elk der kleinere kamers,
terwijl het zeventiende lid bij toerbeurt door Zeeland of een der kleinere kamers
werd afgevaardigd. In theorie kon Amsterdam dus overstemd worden, maar in de
praktijk was het overwicht van deze grote kamer op de kleinere wel zodanig dat
zij haar zin meestal kon doorzetten19.
16. Roos, Zeeuwen, 21.
17. Gaastra, De geschiedenis van de VOC, 17.
18. Tussen 1602 en 1795 werden in totaal zeven octrooien verleend door de Staten-Generaal
aan de VOC. Zie: De Kortt,De financiële verantwoording, 4 e.v.
19. Gaastra, De geschiedenis van de VOC, 17-19.
53