Het bewindhebberschap werd in 1602 niet gebonden aan een bepaalde periode en was in principe voor het leven. Bij een opengevallen plaats zouden de Staten van het gewest een nieuwe bewindhebber benoemen uit een voordracht van drie, voorgedragen door de zittende bewindhebbers. De stad Amsterdam maakte hier tegen, voordat het octrooi werd gepubliceerd, bezwaar. Als resultaat van deze be zwaren werd in Holland het recht van het benoemen van de bewindhebbers over gelaten aan de burgemeesters van de steden waar een kamer gevestigd was42. Ook in Zeeland zouden over de benoeming, alsook over de voordracht, van de bewindhebbers de nodige problemen komen. Bij de octrooiverlenging van 1622 werden onder druk van de participanten veranderingen in het octrooi aangebracht ten aanzien van de zittingsduur, de ho norering en de nominatie der bewindhebbers. Na 1622 zou sprake zijn van een beperkte zittingsduur. Om te zorgen dat niet het hele college 'en bloc' aftrad aan het eind van de periode, werd een schema opgesteld. In Zeeland zouden om de drie jaar twee bewindhebbers aftreden, de maximale zittingsduur zou dan acht tien jaar zijn43. In 1666 werd deze regel al niet meer toegepast; de bewindhebbers konden weer onbeperkt aanblijven44. In 1622 werd ook de procedure van de voordracht van nieuwe bewindhebbers veranderd. Bij het vrijkomen van een vacature kozen de participanten uit hun midden een aantal hoofdparticipanten, de kiezers of keurvorsten. De gekozen hoofdparticipanten vormden samen met de bewindhebbers een kiescollege dat de nominatie van drie personen opstelde. In tegenstelling tot de Hollandse kamers bestond het kiescollege in Zeeland uit meer hoofdparticipanten dan bewindheb bers. In het Zeeuwse kiescollege moesten twee keer zo veel hoofdparticipanten zitting hebben als bewindhebbers45. Het werd bij tijd en wijle voor gepast gehouden dat de heren van het kiescol lege een eenvoudige doch voedzame maaltijd met elkaar nuttigden. Zo ook op 30 december 1745: de hoofdparticipanten werden door de bewindhebbers uitgeno digd voor een maaltijd ten huize van de kok Van Rheenen in de Langedelft46. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de nominatie van een bewindhebber van de VOC tot één van de belangrijkere sociale gebeurtenissen van Middelburg behoorde. Het Zeeuwse kiescollege was veel groter dan dat van de Hollandse ka mers en daar was het ook niet gebruikelijk dat de leden elkaar op gezette tijden ontmoetten. De Zeeuwse participanten waren duidelijk meer betrokken bij de Compagnie dan de Hollandse participanten. Na de veranderingen bleven er toch problemen bestaan rond de nominatie van nieuwe bewindhebbers. In 1664 werd opgemerkt dat bij de voordracht van be windhebbers, hoofdparticipanten in het kiescollege werden gekozen die geen ei genaar waren van de actiën die daarvoor nodig waren. Immers, als hoofdpartici pant moest men in het bezit zijn van aandelen ter waarde van minimaal 6.00047. Na 1666 mochten in het kiescollege uitsluitend hoofdparticipanten gekozen wor- 42. Ibidem, 11-12. 43. Van Dam.Beschrijvinge, RGP Grote Serie 63, 157. 44. Zie bijlage I. 45. DAS I, 12. 46. J. de Witte van Citters,Contracten van correspondentie en andere bijdragen tot de ge schiedenis van het ambtsbejag in de Republiek der Verenigde Nederlanden ('s-Gravenhage 1873-1875) 308. 47. Notulen van de Staten van Zeeland 17-3-1664. 60

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1989 | | pagina 90