gelijking met andere mogelijkheden die openstonden voor de bewindhebbers. Na het midden van de 17e eeuw was er in de Republiek sprake van een da lende werkgelegenheid en een stagnerende arbeidsmarkt. Desondanks waren de bewindhebbers van de kamer Zeeland best bereid om personen aan een betrek king te helpen, uiteraard tegen een kleine financiële tegemoetkoming voor de ge dane moeite. Er zou zelfs sprake van zijn dat in Zeeland alle vacatures 'vendibel' (te koop) waren61. Hoeveel de ambtsverkoop de bewindhebbers jaarlijks heeft opgeleverd is moeilijk te schatten. Ieder jaar werden in Zeeland tussen de duizend en tweedui zend mensen aangenomen met een gemiddelde van minstens 1.150 personen (zie tabel 12). Toen in de loop van de 17e eeuw zowel het bedrijf in Middelburg, met zijn werf en pakhuizen, als het aantal uitgerede schepen groeide zal het gemid delde wel rond de tweeduizend hebben gelegen. De bedragen die hiervoor wer den betaald konden oplopen tot meer dan 20.000. Wat dit per jaar opbracht is niet te schatten. De topfuncties van de kamer die zulke enorme bedragen ople verden kwamen natuurlijk slechts zelden vacant. Maar stel dat het gemiddelde bedrag 100 was, dan was het bedrag dat de twaalf bewindhebbers tegen het eind van de 17e eeuw konden verdelen tot gemiddeld 200.000 gestegen; circa 17.000 per persoon. Ondanks de schaarse gegevens over alle inkomsten verbonden aan het bewind hebberschap kan het niet anders geweest zijn dan dat een bewindhebber enige tienduizenden guldens per jaar verdiend heeft. Mijns inziens was het bewindheb berschap van de VOC in Zeeland de baan met het hoogste inkomen. De vraag is nu natuurlijk, wie deze 'captains of industry' waren. De Zeeuwse bewindhebbers Zowel Gaastra als Boxer veronderstellen, dat door de benoeming van de bewind hebbers door de steden een nauwe relatie ging onstaan lussen de heersende re gentenoligarchie en de bewindhebbers62. Deze veronderstelling valt in twee delen uiteen. Ten eerste: in hoeverre waren de bewindhebbers regenten en behoorden ze tot het regentenpatriciaat. Ten tweede: was er een relatie tussen de regenten die in het zadel zaten en het bewindhebberscollege en traden er veranderingen op in het bewindhebberscollege na een politieke omwenteling? Met name voor de beantwoording van de tweede vraag moet dieper worden ingegaan op de poli tieke situatie, in het bijzonder die te Middelburg63. Gedurende het gehele ancien régime heeft het familieverband in het politieke en het commerciële leven een belangrijke rol gespeeld. Daarom is het zinvol na te gaan of een bewindhebber zelf regent was of slechts tot een regentenfamilie behoorde. Van de 105 bewindhebbers die vanaf 1666 zitting hebben gehad in de kamer Zeeland, behoorden 91 tot een regentenfamilie, dit is 87%. Slechts van twee bewindhebbers is gebleken dat ze geen deel uitmaakten van een regentenfa milie en van twaalf bewindhebbers zijn geen gegevens gevonden. Verondersteld kan worden dat zelfs meer dan 87% van de onderzochte bewindhebbers tot een 61. Zie voor de ambtsverkoop ook hoofdstuk IV. 62. Gaastra, Geschiedenis van de VOC. 30; Boxer. Dutch seaborne empire. 50. 63. In dit verband zal veelvuldig gebruik worden gemaakt van het werk van M. van der Bijl, Idee en Interest, waardoor de nadruk op de periode 1670-1715 komt te liggen. 64

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1989 | | pagina 94