Tabel 3. Ontwikkeling van de inkomenspositie van de bewindhebbersfamilies op basis van de belastinglijsten van Van der Bijl (in procenten) stijging daling gelijk voor de benoeming tot bewindhebber 85,7 14,3 0 na de benoeming tot bewindhebber 62,5 31,3 6,3 tijdens de zitting als bewindhebber 57,9 21,1 21,1 na de zitting als bewindhebber 28,6 64,3 7,1 Ook de ontwikkeling van het aandelenbezit van de vroedschapsleden in de VOC kan gevolgd worden. In het laatste kwart van de 17e eeuw zijn de leden van de Middelburgse vroedschap minder gaan investeren in de VOC. Na 1700 begon de belangstelling voor de VOC-actiën weer toe te nemen, met een piek tussen 1744 en 1750. Hierna trad weer een daling op. Na 1700 steeg het aantal regeringsleden dat deelnam aan de VOC van 10 naar 17. Het aantal van hun fa milies met belangen in de VOC steeg van 12 naar 23. Welke conclusies kunnen getrokken worden nu zowel de politieke als ook de economische factoren bekend zijn? Het hoeft geen verwondering te wekken dat de bewindhebbers van de VOC veelal nauw betrokken waren bij de verschillende politieke verwikkelingen in het gewest Zeeland; de meesten bekleedden een of meer bestuurlijke functies. Een aantal van de bewindhebbers zat ook in de vroed schap. Dit houdt echter niet in dat het bewindhebberscollege een afspiegeling was van het politieke spel in Middelburg. Na de Orangistische wetsverzetting van 1672 kwamen minder kapitaalkrach tige regenten in de vroedschap die ook minder geïnteresseerd waren in de VOC. Deze verminderde interesse van deze homines novi blijft tot 1702, hoewel zij in inkomen vooruit gingen. Binnen de Oranjegezinde factie benoemde Willem III vooral lieden uit de rijke bovenlaag tot bewindhebber. De homines novi behoor den hier niet toe. Na 1672 kwamen de bewindhebbers juist uit de rijkere families. Bij de wetsverzetting van 1702 kwamen de nieuwe regenten voort uit een groep die minder rijk was, maar deze bewindhebbers waren wel meer betrokken bij de Compagnie. Na 1702 daalde dan ook de inkomenspositie van de bewindhebbers, maar na 1710 nam de inkomenspositie weer toe. Het blijkt dus dat er niet altijd een relatie behoeft te bestaan tussen de regenten die op het kussen zaten en de bewindhebbers. Wat wel blijkt is dat enige tijd na een wetsverzetting de inko menspositie van families waaruit nieuwe bewindhebbers afkomstig waren toe nam. Over het algemeen behoorden de bewindhebbers tot de rijkste regentenfami lies en was politieke invloed alleen niet voldoende om bewindhebber te worden. Indien het een familielid lukte om tot bewindhebber te worden gekozen, was dit ook voor de familie een goede mogelijkheid om er in inkomen op vooruit te gaan. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in de loop van de 17e eeuw het be windhebberschap van de VOC het meest begeerde baantje in Zeeland werd. Dit zou een verklaring kunnen zijn waarom in Zeeland veel meer personen dan el ders betrokken waren bij de voordracht van een nieuwe bewindhebber in het kiescollege met zijn vele sociale verplichtingen. 69

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1989 | | pagina 99