mogelijk naar Amerika vervoerd werden, en dat er zo min mogelijk slaven over leden. Voor elke slaaf die in Amerika verkocht werd ontving een chirurgijn een premie van 24 stuivers88. De doodsoorzaken en de mortaliteit De sterftecijfers van de verschillende door mij behandelde schepen lopen sterk uiteen; het laagste is 2,3%, en het hoogste 64%89. Unger heeft voor 108 reizen van de Commercie Compagnie de sterftecijfers berekend. Uit zijn berekeningen blijkt, dat van de 31095 door de Commercie Compagnie uit Afrika gevoerde sla ven er 3751 overleden. Dat is een sterfte van 12,3%. Hij merkt op, dat in de loop van de 18e eeuw het gemiddelde sterftecijfer daalde, althans voor de reizen van de Commercie Compagnie. Bij de slavenreizen die in de periode van 1732 tot 1767 plaatsvonden, was het gemiddelde sterftecijfer 13,7%. In de periode na 1767, tot 1802, was dit gemiddelde echter gedaald naar 10,8%. Deze sterftecij fers van de Commercie Compagnie waren vrij laag. 'Normaal' was een sterfte van 15%; door de assuradeurs werd tenminste steeds dat cijfer aangehouden90. De door mij bestudeerde slavenreizen vonden allemaal, op de Eenigheid na, plaats in de periode na 1767. Toen was het gemiddelde sterftecijfer voor de Com mercie Compagnie dus 10,8%. Voor de zes schepen die ik bestudeerd heb uit die periode lag dit gemiddelde echter veel hoger, namelijk 23,6%. Dit sterftecijfer was zo hoog doordat twee van de behandelde schepen een uitzonderlijk hoge sterfte hadden. Dit waren de Geertruyda en Christina en de Zeemercuur I, die een sterftepercentage hadden van 47,5%, resp. 64%. Deze hoge sterftecijfers werden voor beide schepen bereikt doordat er veel slaven overleden aan de scheurbuik. De hoge sterfte werd dus eigenlijk door slechts één ziekte bepaald. Er is echter in al het door mij bestudeerde bronnenmateriaal geen enkele aan wijzing te vinden, waarom juist op deze schepen de scheurbuik zoveel slacht offers maakte. De cijfers laten hier geen enkele correlatie zien tussen de duur van de reis en de hoogte van de mortaliteit. Ook is er geen relatie tussen de grootte van het schip (gemeten naar het aantal lasten), het aantal ingehandelde slaven en de hoogte van de sterfte. Ook in de bestudeerde literatuur worden dergelijke rela ties niet gevonden91. Over het algemeen was de sterfte onder de mannen groter dan onder de vrou wen. Ook uit de door mij samengestelde tabellen blijkt dat er tijdens de slaven reizen veel meer mannen dan vrouwen overleden. Hoeveel mannen en hoeveel vrouwen er op de door mij behandelde schepen precies werden ingehandeld, heb ik echter niet kunnen nagaan. Waardoor het verschil in sterfte tussen mannen en vrouwen verklaard kan worden is niet helemaal duidelijk. Een deel van het ver schil kan worden verklaard doordat het armazoen voor ongeveer tweederde deel 88. Ter vergelijking: een kapitein ontving 80 stuivers per verkochte slaaf, de opperstuurman 24 stuivers, de onderstuurman 10 stuivers, de derde waak 6 stuivers. Dit waren standaardbedra gen. Priester, 'Slavenhandelaren', 11. 89. Zie hiervoor bijlage 1, tabel 7. De gegevens voor deze tabel zijn afkomstig uit Unger, 'Slavenhandel', 109-113, behalve het sterftecijfer van de Zeemercuur II. Volgens Unger waren er op deze reis zes sterfgevallen bij de slaven. Volgens mij waren het er echter maar vier. 90. Unger, 'Slavenhandel', 62. 91Klein, Engerman, 'Mortality', 264. 92

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1990 | | pagina 122