van slavenschepen. Toch leverde bestudering van de chirurgijnsjournalen een in
teressant beeld op van het dagelijks leven aan boord van een slavenschip.
Uit deze journalen blijkt, dat de slaven bij ziekte over het algemeen met zorg
werden omringd. Alleen verschilde wat men vroeger goed vond nogal van wat
wij nu onder 'goede zorg' verstaan. Behandelingen die de ziekte eerder vererger
den dan verbeterden kwamen regelmatig voor. Deze behandelingen pasten echter
wel in de manier waarop men toen tegen ziekten aankeek: een chirurgijn deed
zijn best, zij het dan dat zijn mogelijkheden, vooral binnen scheepsboord, zeer
beperkt waren.
Of de chirurgijn de slaven zo goed mogelijk behandelde omdat de koopwaar
zo goed mogelijk moest worden overgebracht, of omdat hij medelijden met de
slaven had, maakte in de praktijk waarschijnlijk geen groot verschil voor de sla
ven. Soms blijkt uit een opmerking van een chirurgijn dat een slaaf zo goed mo
gelijk vervoerd diende te worden om later gemakkelijker te kunnen worden ver
kocht. Maar uit de journalen sprak ook regelmatig begrip voor de slaven en de
positie waarin zij verkeerden.
Een groot deel van de ingehandelde slaven overleefde de ontberingen van de
reis naar Amerika niet. Over het algemeen overleden er meer mannen dan vrou
wen. Het hoge gemiddelde sterftecijfer van de voor mijn onderzoek bestudeerde
slavenreizen werd voor een groot deel bepaald door de zeer hoge sterfte op de
Zeemercuur I en de Geertruyda en Christina. Op deze beide schepen overleed
een groot deel van het armazoen aan de scheurbuik. Waardoor op het ene schip
zoveel scheurbuik voorkwam, en op een ander schip bijna niet, wordt uit de
bronnen niet duidelijk.
Al met al hadden de slaven een mensonwaardig leven aan boord van een sla
venschip. De 'menschlievenheid' die de chirurgijns misschien af en toe toonden,
kon daarin toch geen wezenlijk verschil maken.
94