gen is door andere formuleringen. De gehele tekst is tenslotte nog eens met en
kele diagonale halen doorgestreept. Zowel de tekst van de artikelen als de margi
nalia is in het Latijn.
Het is dit derde gedeelte waarvan Wamkönig aannam dat het een ontwerp voor
een Aardenburgs stadsrecht was18. Laten we dit gedeelte daarom nader analyse
ren. Naar type inhoud kunnen we in het geheel van de 44 artikelen drie delen on
derscheiden, voorafgegaan door het inleidende artikel 1. In dit artikel wordt be
paald dat de graaf een eed moet zweren dat hij de daaropvolgende artikelen
trouw zal blijven19.
De artikelen 2 tot en met 11 vormen het eerste gedeelte, hierna aan te duiden als
deel I. In deel I komen de inrichting van het stadsbestuur en de taken van de ver
schillende ambtenaren aan de orde. In de tien artikelen van deel I worden een
aantal onderwerpen behandeld die ook voorkomen in de stadskeur die Philips
van Thiette20 in 1304 aan Brugge verleende, zoals de voorwaarden voor de be
kleding van het ambt van baljuw of dat van vanger of baljuwsknaap en het ver
bod voor grafelijke ambtenaren op het dragen van dezelfde kleding als poorters.
Wat de exacte juridische inhoud betreft zijn er echter duidelijke verschillen tus
sen de twee teksten21. De veronderstelling van Wamkönig dat dit Brugse stads
recht als voorbeeld gediend zou hebben voor de rol, lijkt dan ook onjuist22.
Het grootste verschil tussen de keur uit 1304 voor Brugge en deel I van de rol
is gelegen in de vorm en in de wijze van formuleren. De soms sterk verhalende
vorm in deel I verraadt dat hier geen sprake is van een serie rechtsregels of arti
kelen uit een stadsrecht, maar van een beschrijving van een bestaande situatie.
Een goed voorbeeld hiervan is artikel 9, waarin de rol van de twee erfschouten in
de vierschaar wordt toegelicht, maar dat tevens de mededeling bevat dat één van
beiden niet meer aanwezig is in Aardenburg23. Een dergelijke bepaling heeft wei
nig weg van een rechtsregel of een stadsrechtartikel. De beschrijving die in deel I
gegeven wordt is zeer waarschijnlijk die van de situatie zoals die op het moment
van schrijven te Aardenburg was. Vooruitlopend op de hierna te behandelen date
ring van het stuk24, kan nu reeds vastgesteld worden dat de in deel I beschreven
situatie, gezien de daarin vermelde ambtenaren en privileges, die uit de rege
ringsperiode van Lodewijk van Nevers (1322-1346) zal zijn25.
18. Wamkönig, Flandrische Staats- und Rechtsgeschichteband II, dl 2, 26-27
19. Art. 1: 'In primis dominus noster comes Flandrie jurare debet consuetudines nostras et
privilegia observare.' (bijlage 1, p. 34).
20. Philips van Thiette was een van de zonen van graaf Guy van Dampierre, en in 1304 met
de regering van Vlaanderen belast.
21. Wamkönig, Flandrische Staats- und Rechtsgeschichte, band II, dl 1. 119-133, m.n. 120-
121 (artt. 1-7). Een aantal in deze zeven artikelen voorkomende onderwerpen die ontbreken in
deel I van de Aardenburgse tekst, zijn wel terug te vinden in de zgn. Wettelijkheden van de stad
Aardenburg - een kort na 1330 opgestelde compilatie van uitgewerkte elementen van het Aar
denburgse recht (Vorsterman van Oyen, Rechtsbronnen197-227). Zie voor de Wettelijkheden
ook: De Melker, De ontwikkeling van de stad Aardenburg182-183, 187-188, 197-198.
22. Wamkönig, Flandrische Staats- und Rechtsgeschichteband II, dl 2, 27.
23. Art. 9: 'Item, ab antiquo duo scoltete fuerunt hereditarii videlicet Gherardus Moer et
Nicholaus de Baerle, quorum dominus Gherardus abest.' (bijlage 1, p. 35).
24. Zie pp. 12-14.
25. In zes van de tien artikelen waaruit deel I bestaat wordt gesproken over de baljuw van
Aardenburg, welke functionaris pas tegen het einde van de dertiende eeuw in Aardenburg inge
steld is (De Melker, De ontwikkeling van de stad Aardenburg, 126-128). In artikel 7 wordt ge
refereerd aan een privilege dat tussen 1328 en 1330 verleend moet zijn (zie p. 12).
7