ten opzichte van de graaf. Het doel van de rol was niet het maken van een ont werp voor een nieuw stadsrecht voor Aardenburg maar het geven van een nauw keurige beschrijving van de rechtsverhouding tussen stad en graaf. Dat het laatste gedeelte van de rol toch wel een connectie heeft met een Aar- denburgs stadsrecht blijkt wanneer we dit gedeelte vergelijken met het enige be kende stadsrecht. Daar is alle reden toe, wanneer we bedenken dat de Nieuwe Keur van 1330 door dezelfde graaf uitgevaardigd werd als diegene aan wie de rol gericht was, namelijk Lodewijk van Nevers. Wanneer we dit doen, vak op dat er grote verschillen tussen de twee teksten bestaan, maar dat de in de marge van de vellen 3 en 4 voorgestelde verbeteringen of afkeuringen vrijwel zonder uitzonde ring wél in de Nieuwe Keur overgenomen zijn. Dat betekent dat dit gedeelte van de rol wel degelijk gebruikt is voor het opstellen van een stadsrecht. Dat kan ook gezegd worden van het tweede gedeelte van de rol, de privileges. De grafelijke privileges - voor zover niet ingetrokken in 1330 - bepaalden immers de vrijheid van de landsheer bij de invulling van het nieuwe stadsrecht. De rol had dus niet zozeer een algemeen maar vooral een bijzonder doel: de voorbereiding van de Nieuwe Keur van 1330 voor Aardenburg. Rest nog de terminologische kwestie. De 44 artikelen van het derde gedeelde van de rol hebben niet als ontwerp maar wel als 'voorstuk' - Voiiage zoals de Duitse oorkondenleer dat noemt - gefungeerd bij het opstellen van de Nieuwe Keur in 1330. Omdat de term 'voorstuk' dubbelzinnig en nogal ongewoon is, kan het gedeelte op de vellen 3 en 4 het beste aangeduid worden met de naam die de schrijver ervan in 1330 er aan gegeven heeft: de Consuetudines Ardenburgen- siumhierna kortweg aan te halen als de Consuetudines. Totstandkoming Een belangrijk hulpmiddel bij het beantwoorden van de vraag hoe de rol tot stand gekomen is, is een analyse van de verschillende handen die aan de rol ge schreven hebben. In tabel I is weergegeven welke tekstdelen door welke hand geschreven zijn. Voordat we de diverse handen nader gaan bestuderen, moeten we er ons van vergewissen of de vier vellen waaruit de rol bestaat een geheel vormen en gelijk tijdig opgesteld zijn. Grote tijdsverschillen hierin kunnen al op paleografische gronden uitgesloten worden: alle handen lijken uit dezelfde tijd te stammen, na melijk de veertiende eeuw. Uit tabel 1 valt af te lezen dat hand A zowel de Con suetudines, op de vellen 3 en 4, als zes van de negen privileges en het voorwoord bovenaan de rol geschreven heeft. Ook blijkt dat de marginale aantekeningen, op één uitzondering na, van één en dezelfde hand zijn (C). De rol kan dus als een or ganisch geheel beschouwd worden, waarvan de onderdelen min of meer gelijktij dig geschreven zijn. Als we de tekstgedeelten van hand A nader bestuderen valt op dat zowel in het voorwoord als in een aantal artikelen van de Consuetudines de eerste persoon meervoud gebruikt wordt wanneer hand A het over de Aardenburgers heeft29. 29. 'Nunc autem de omnibus forefactis suis perpetratis, nos taliare volunt quod inspiciens rationem prout puto paci non deberet, cum participes delicti non eramus. Sitis ergo domine re- verende supplicamus, memor facti jam dicti, ut talis veniat boni remuneratio, quod quilibet ad benefaciendum in perpetuum poterit invitari.' (bijlage 1, p. 31). 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1990 | | pagina 39