bij de opstand tegen de graaf. Na een jaar wisten hun tegenstanders, de Fransge
zinde en anti-communale Leliaards, die de grafelijke partij steunden, hun oude
posities te heroveren. Op 13 september 1328 keerde Aardenburg terug in het gra
felijke kamp, zoals blijkt uit een brief van die datum van de Aardenburgse magi
straat aan de graaf43. Aangezien er in de Consuetudines in de verleden tijd over
de Brugse overheersing gesproken wordt, dateert de rol van na 13 september
1328. Vastgesteld is dus dat de rol opgesteld is tussen 13 september 1328 en 17
oktober 1330.
Er zijn een aantal aanwijzingen dat het opstellen van deze rol eerder aan het
einde dan in het begin van deze periode geplaatst moet worden. Het uitgangspunt
is hierbij dat de periode van ruim twee jaar tussen de genoemde termijnen van 13
september 1328 en 17 oktober 1330 wonderwel overeenstemt met hetgeen hand
F na afloop van de kwestie rond het Aardenburgse stadsrecht op de achterkant
van de rol schreef. Hij stelde dat (vertaald):
Dit zijn de oude gewoonten en de privileges van de Aardenburgers en hierin zijn
enige verzoeken vervat, waarvoor de genoemde Aardenburgers mijn heer, de graaf
van Vlaanderen, gedurende ruim twee jaar ononderbroken gevolgd hebben, zon
der hieromtrent antwoord te krijgen44
De politieke gebeurtenissen worden duidelijk: de stad Aardenburg is direct na
haar keuze voor Lodewijk van Nevers in september 1328 begonnen met het be
werken van de graaf en zijn hof om haar verzoeken ingewilligd te krijgen. Dat is
niet meer dan logisch, wanneer we bedenken dat de Fransgezinde Leliaards in
Aardenburg de goede betrekkingen tussen graaf en stad zoals die voor de opstand
bestaan hadden, zo spoedig mogelijk wensten te herstellen, en dat zij hun aloude
machtspositie in de magistraat opnieuw door de graaf gegarandeerd wensten te
zien.
De woorden van hand F lijken duidelijk en verhelderend, maar zijn dit zeker
niet ten aanzien van het ontstaan van de rol. Het probleem is hierbij gelegen in de
term 'verzoeken' en in de woorden 'ruim twee jaar' en 'zonder antwoord', die
elkaar bij een letterlijke interpretatie vrijwel blijken uit te sluiten.
Bij de term petitiones, verzoeken, moeten we ons afvragen of daarmee de rol
zelf bedoeld is, of slechts verzoeken in de ruimste betekenis van het woord. Als
we het eerste aannemen, zegt hand F dat de Aardenburgers de graaf twee jaar
lang met de rol achtervolgd hebben en moeten de vellen 13 en 4 van de rol dus
al in 1328 geschreven zijn. Dat is echter uiterst onwaarschijnlijk. Hand F zegt
namelijk ook dat de Aardenburgers geen antwoord kregen. Als de magistraat in
1328 op eigen initiatief de rol had laten opstellen, zou hij nooit verzuimd hebben
ook de belangrijke privileges van de regerend graaf te laten afschrijven. Het ach
terwege blijven van de privileges van Lodewijk van Nevers is een zeer sterke
43. Aangehaald door Vorsterman van Oyen, Rechtsbronnen, 29. De brief bevindt zich in de
Archives du Nord te Rijssel (archief en inv.nr onbekend). Zie voor de rol van Aardenburg in de
Kustopstand verder: J.J. de Smet (ed.). Recueil des Chroniques de Flandre, dl I (Brussel 1837),
188-192,318-324.
44. 'Hec sunt consuetudines antique Ardenburghgensium et privilegia eorum, et continentur
hic petitiones quedam, pro quibus dicti Ardenburghgenses secuti sunt dominum meum, domi-
num comitem Flandrie, bene duobus annis continue sine responcione circa.' (bijlage 1, p. 30).
13