doorgevoerde economische politiek56. Een van de belangrijkste aspecten hiervan
was het bevoorrechten van zowel de bestaande als de nieuwe, door hem gestichte
Vlaamse steden. Hierbij verloor hij niet uit het oog dat het voor hemzelf van
groot belang was een stevige greep op de steden te houden. Dit manifesteerde
zich onder andere in de ontwikkeling van een nieuw type stadsrecht, waarin de
stedelijke autonomie beperkt werd of beperkt bleef. Dit nieuwe, moderne stads
recht werd het eerst verleend aan Atrecht, waarschijnlijk in 1163. Kort daarna,
tussen 1165 en 1177, waarschijnlijk in het begin van de jaren zeventig, werd dit
recht verleend aan de zeven voornaamste Vlaamse steden: Atrecht (opnieuw),
Brugge, Dowaai, Gent, leper, St.-Omaars en Rijsel57. Gedurende het daaropvol
gende decennium werd dit recht ook in kleinere steden ingevoerd. Hierbij diende
dan steeds het stadsrecht van één van de zeven genoemde steden als voorbeeld.
Zo kregen in de jaren tachtig Dendermonde, Hulst en Oudenaarde het stadsrecht
van Gent, en Orchies het stadsrecht van Dowaai58.
Afgezien van de reeds aangehaalde vermelding van een eigen recht van de
stad Aardenburg in 1252,59 is een eerste aanwijzing voor een eerder Aardenburgs
stadsrecht te vinden in een oorkonde uit 1201 van graaf Boudewijn IX van
Vlaanderen voor Aardenburg. De dispositie van deze oorkonde luidt (vertaald):
dat ik alle nieuwe mensen die te Aardenburg wonen en die hierna naar Aarden
burg zullen komen om er te wonen, voor het zieleheil van mijzelf, van mijn
vrouw, gravin Maria, van mijn voorgangers en van mijn opvolgers, van elk ge
woonterecht van vreemdelingschap algeheel vrij stel en kwijtscheld, en dat ik hun
voortaan dezelfde vrijheid verleen die mijn burgers van Aardenburg hebben. Ook
hebben Boudewijn van Praat en Lamsin van Assebroek en Willem Dants afstand
gedaan en verklaard algeheel vrij en kwijt te zijn van welk recht dan ook dat zij
hadden of schenen te hebben op hen.60
Over de inhoud van deze oorkonde zijn in het verleden misverstanden gerezen.
Meermalen is de oorkonde geïnterpreteerd als een grafelijke toestemming voor
buitenlandse kooplieden om zich te Aardenburg te vestigen61. Dit is zonder meer
onjuist. Het voornaamste bezwaar tegen deze interpretatie is dat zij twee zaken
onverklaard laat: de schenking vanwege het zieleheil door graaf Boudewijn IX
en de rol van de drie met name genoemde personen aan het eind van de disposi
tie. Een schenking met een achterliggend motief van het zieleheil van de schen-
56. H. van Werveke, Een Vlaamse graaf van Europees formaat. F Hips van de Elzas (Haarlem
1976), 40-45, 70-75.
57. Van deze zeven stadsrechten is geen enkel in origineel bewaard gebleven. Wel zijn van de
Brugse en de Gentse keur afschriften en van het leperse recht een vertaling in het Middelfrans
bewaard gebleven.
58. Van Caenegem en Milis, 'Grote Keure', 217-219.
59. Zie pp. 2-4.
60. 'quod onines homines advenas, qui apud Ardenborg manent et qui in posterum causa ma
nendi apud Ardenborg venient, pro salute anime mee et Marie comitisse uxoris mee et anteces-
sorum meorum ac deinceps successorum meorum, ab omni consuetudine advenatus liberos pe-
nitus et quitos dimisi et eandem eis prorsus libertatem concessi quam habent burgenses mei de
Ardenborg. Balduinus etiam de Prath et Lamsinus de Ursebroch et Willelmus Dants guerpiver-
unt et liberum omnino et quitum clamaverunt, quicquid iuris habebant, vel habere videbantur in
eis.' (Prevenier OGV nr 185, 1200 december 25-31 of 1201 december 1-25).
61. Gottschalk, Historische geografie40; Prevenier OGV nr 185.
18