ker en zijn naasten impliceert dat er sprake moet zijn van een christelijke daad. Het verlenen van een privilege van economische aard is dat niet. Ten tweede is onduidelijk hoe Boudewijn van Praat, Lamsin van Assebroek, twee bekende Vlaamse edelen, en Willem Dants, die niet met zekerheid te identificeren is62, rechten kunnen hebben op buitenlandse kooplieden. Nu hoeft de term homines advenas, die in de oorkonde gebruikt wordt, geens zins alleen gereserveerd te worden voor kooplieden. Hiermee kunnen in principe alle van buiten Aardenburg afkomstige personen bedoeld worden. Verder is er geen sprake van verwerving door nieuwkomers van dezelfde rechten of vrijhe den, zoals zo vaak abusievelijk vertaald is, maar van dezelfde vrijheid als de bur gers van Aardenburg. Dit levert meteen de sleutel tot een beter begrip van de oorkondetekst: de oorkonde betreft onvrije mensen die naar Aardenburg komen om op die wijze vrijheid, in de meest elementaire betekenis van het woord, te verwerven. Dit verklaart het motief van het zieleheil. Het bevrijden van onvrijen gold als een christelijke deugd, en geschiedde juist in deze periode op grote schaal63. Be halve van de domeinen binnen en buiten Aardenburg van de graaf zelf64, moeten deze onvrijen afkomstig zijn geweest van de hoven van de drie met name ge noemde heren, wat hun consent in deze vrijheidsverlening noodzakelijk maakte. Van Boudewijn van Praat en Lambert van Assebroek is bekend dat zij land bij Aardenburg bezaten65. Het gebruik van de feodaal-domaniale term guerpire in de oorkonde voor het afstand doen door de drie Vlaamse heren van hun rechten op de 'homines advenas' sluit geheel op deze interpretatie aan66. Het belang van de oorkonde van Boudewijn IX in dit verband is dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vastgesteld kan worden dat Aardenburg in 1201 een stad is67. De term hurgenses, burgers, in deze oorkonde voor het eerst met betrekking tot Aardenburg gebruikt, wijst op een stedelijk karakter van Aardenburg. Tevens leert de oorkonde ons dat in 1201 Aardenburg een plaats is die haar inwoners vrijheid kon verschaffen. Voor die tijd moet zij haar eerste stadsrecht gekregen hebben. Een tweede belangrijke aanwijzing treffen we aan in de oudst bewaarde reke ning van de Vlaamse graven, de zogenaamde Grote Brief uit 1187. Daarin wordt tot twee keer toe gesproken over het 'novum ius' van Aardenburg waaruit de 62. Mogelijk moet Dants gelezen worden als d'Ants, wat een middelfranse versie van de naam Van Eine zou kunnen zijn. Warlop vermeldt in 1168 en 1173/1191 een Willem van Eine, die een zoon was van de tussen 1121 en 1124 overleden Amalrik III van Eine. Dat betekent dat de in 1201 genoemde Willem Dants haast niet dezelfde kan zijn als de in 1168 en 1173/1191 vermelde zoon van Amalrik III van Eine. Het is niet duidelijk op welke gronden Warlop vastge steld heeft dat de in 1168 en 1173/1191 vermelde Willem een zoon van Amalrik III is (Warlop, De Vlaamse adel, 196-197). 63. Warlop, De Vlaamse adel, dl. I, 314-320. 64. Zie pp. 1-2. 65. Gottschalk, Historische geografie, dl 1, 57, 68. Over Willem Dants valt in dit opzicht niets te zeggen, ook niet wanneer hij als Willem van Eine geïdentificeerd zou kunnen worden. Er is geen bezit van het geslacht Van Eine bekend in de Aardenburgse regio rond 1200. 66. Zie over de term guerpire'. F.L. Ganshof, Qu est-ce que la féodalité (Brussel 1982/5), 160-161, 202. 67. De kans dat deze oorkonde de verlening van persoonlijke vrijheid aan een aantal mensen in een dorp betreft met uitsluiting van de andere dorpsbewoners, mag als uiterst minimaal be schouwd worden. 19

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1990 | | pagina 49