graaf inkomsten trekt68. Nu kan de term ius op twee wijzen vertaald worden: als
'belasting' of als 'recht of rechtsgebied'. De tweede vertaling verdient hier de
voorkeur. Van een nieuwe belasting die door graaf Filips van de Elzas in 1187
geheven zou zijn binnen geheel Vlaanderen of een gedeelte daarvan is niets be
kend. Een vertaling van de term ius als 'recht of rechtsgebied' ligt dan ook meer
voor de hand. Om dicht bij huis te blijven, bijvoorbeeld Galbert van Brugge ge
bruikt de term ius in 1128 in de betekenis van 'recht', wanneer hij spreekt van
het 'ius consuetudinarium terrae', het landrecht69. Het heeft er dus alle schijn van
dat er in 1187 in Aardenburg sprake is van een nieuw recht of een nieuw rechts
gebied, een territorium waar een nieuw recht geldt.
Dit novum ius moet wel een nieuw recht voor de plaats Aardenburg geweest
zijn. Het is onmogelijk dat hiermee een nieuw recht voor het ambacht Aarden
burg bedoeld werd. Het ambacht Aardenburg ressorteerde namelijk onder de kas-
selrij van Brugge en kende daarom geen eigen recht, maar alleen dat van de kas-
selrij. In 1190 kreeg de Brugse kasselrij een nieuwe keur van de graaf, die
bijzonder weinig gelijkenis vertoont met de stadsrechten uit deze tijd. Uit de
twee passages in de Grote Brief van 1187 mag daarom worden afgeleid dat Aar
denburg kort voor 1187 - het recht was in 1187 nog nieuw - een nieuw recht van
graaf Filips van de Elzas heeft gekregen. Behalve van het novum ius is er ook, en
wel voor de eerste keer, sprake van de Halle van Aardenburg. De vermelding van
een stadshalle, vaak het symbool van de stedelijke autonomie, lijkt er eveneens
op te wijzen dat Aardenburg op dat moment een zekere stedelijke status bereikt
had70.
Deze twee feiten - de vermelding van een novum ius voor Aardenburg in 1187
en de wetenschap dat Aardenburg voor 1201 stad geworden is - gecombineerd
met de zekerheid dat Aardenburg in de dertiende eeuw, zoals blijkt uit de ge
noemde oorkonde van 1252, beschikte over een eigen stadsrecht71, wijzen onzes
inziens zeer sterk in de richting van het idee dat de verloren gegane tekst, waar
deel II op gebaseerd was, en het in 1187 vermelde novum ius een en dezelfde
tekst zijn: het vroegere stadsrecht van Aardenburg. Het Aardenburgse strafrecht
en strafprocesrecht, zoals dat weergegeven is in deel II van de Consuetudines
van 1330, zal gebaseerd zijn geweest op dit stadsrecht, dat kort voor 1187 door
graaf Filips van de Elzas aan Aardenburg moet zijn verleend.
Aardenburg past hiermee in chronologisch opzicht in de rij van de kleinere
Vlaamse steden Oudenaarde, Hulst, Dendermonde en Orchies. Al deze steden
kregen in de jaren tachtig het nieuwe Vlaamse stadsrecht naar het voorbeeld van
de 'hoofdstad' van hun kasselrij. Zoals Oudenaarde, Dendermonde en Hulst het
recht van Gent kregen en Orchies dat van Dowaai, zo kreeg het in het Vrije van
Brugge gelegen Aardenburg in die jaren het recht van Brugge.
68. 'Ex novo iure in Ardenburg: 4 Ex halla: 4 Super novum jus in Ardenburg: 4
(Gysseling en Verhulst, Gros Brief, 171-172).
69. Pirenne, Galbert de Bruges, 89, c. 55.
70. Uit latere bronnen valt af te leiden dat dit gebouw in ieder geval in de late dertiende eeuw
te zamen met het grafelijke Steen een complex vormde, waarvan onder andere het schepenhuis
deel uitmaakte (De Melker, De ontwikkeling van de stad Aardenburg, 39-42, 163-164). Hoe de
situatie in 1187 was, valt niet na te gaan.
71. Zie pp. 2-4.
20