burg waarin hij de stad van de nieuwe toestand op de hoogte stelt75. Ongetwijfeld zal kort voor 1187 in Aardenburg hetzelfde zijn gebeurd: een verlening van stadsrechten zonder uitvaardiging van een stadsrechtprivilege in oorkondevorm. Interessant is een vergelijking tussen het Aardenburgse - dus Vlaamse - stads recht en de Middelburgse en andere Zeeuwse stadsrechten uit de late twaalfde en vroege dertiende eeuw voor wat betreft de wijze van ontstaan en opstelling. Dit is met name van belang omdat Kruisheer76 een Vlaamse invloed verondersteld heeft op de ontwikkeling van de Zeeuwse stadsrechten. Er blijkt ten aanzien van het ontstaan sprake te zijn van een tegenstelling, maar tegelijkertijd bestaan er parallellen bij verschillende andere aspecten van de ontwikkeling van het stads recht. Kruisheer heeft voor Middelburg aangetoond dat niet zozeer de landsheer, i.e. de graaf, als wel de stad haar stempel drukte op vorm en inhoud van het stads rechtprivilege. Er was in Zeeland veeleer sprake van de codificatie van een al min of meer bestaand eigen recht, dat door de graaf bevestigd werd. De bevesti ging van het recht werd voorafgegaan door onderhandelingen tussen stad en landsheer, met als uitgangspunt een door het stadsbestuur opgestelde weergave van het eigen recht. Zoals hiervoor vastgesteld is, was dit in Aardenburg niet het geval. Er is sprake van ontlening van het stadsrecht aan dat van een andere stad. Hoogstens kan gesteld worden dat de enkele inhoudelijke verschillen tussen het Brugse en het Aardenburgse recht gezien kunnen worden als een aanwijzing voor een actieve rol van de Aardenburgers in het wordingsproces van hun stads recht. Op andere punten zijn er wel parallellen. Kruisheer heeft vastgesteld dat het stadsrecht in Zeeland geen statisch geheel was, maar zich voortdurend ontwik kelde. Hierdoor lag de nadruk in Zeeland, ook na de uitvaardiging van stads rechtprivileges in oorkondevorm door de graaf, op de registratie ervan in stads- of privilegeboeken, ongetwijfeld voorzien van annotaties en glossen. Aan de ont wikkeling van de stadsrechten in Holland was daarentegen eigen dat daar niet de door de stad geregistreerde versie, maar het feitelijke stadsrechtprivilege zelf centraal stond77. Kruisheer concludeert dat dit opmerkelijke verschil tussen Hol land en Zeeland het gevolg was van sterke Vlaamse tendenzen in Zeeland en het Zeeuwse recht. Daarom is het klaarblijkelijke gemak waarmee hand A de oor spronkelijke tekst van de Consuetudines verfraaide en waar noodzakelijk veran derde frappant. Dit lijkt een aanwijzing dat het stadsrecht van kort voor 1187 geen eindpunt, maar een momentopname van een recht in voortdurende evolutie was, zoals dat ook gold voor de drie Middelburgse stadsrechten uit de late twaalfde en de dertiende eeuw. Net als in Zeeland en in tegenstelling tot wat in Holland het geval was stond in Aardenburg niet zozeer een letterlijke rechtstekst centraal als wel het meer abstracte idee van een eigen flexibel Aardenburgs stadsrecht78. 75. Gilliodts van Severen CdA nr 7, 1252 oktober 20; id. nr 111279 juni 3. 76. Kruisheer, 'Het ontstaan', 275-304. De door Kruisheer veronderstelde tegenstelling in ontwikkelingsopzicht tussen de Zeeuwse en de Hollandse stadsrechten is door hem in een latere publikatie afgezwakt (J.G. Kruisheer, Het ontstaan van de stadsrechtoorkonden van Haarlem, Delft en Alkmaar. Verhandelingen der Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen Afdeling Letterkunde, Nieuwe Reeks dl 130. Amsterdam 1985). 77. Kruisheer, 'Het ontstaan', 286-291, 300-301. 78. Kruisheer, 'Het ontstaan', 286-292. 22

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1990 | | pagina 52