gekomen97.
Tenslotte vroegen de Aardenburgers om bekrachtiging van een door henzelf
opgestelde wet, waarin was vastgelegd dat een ieder die de grafelijke heerban ne
geerde, een boete van 20 schellingen aan de graaf betalen moest98. Dit punt lijkt
binnen het geheel van het door graaf Willem in 1127 her en der in Vlaanderen
verordende niet algemeen, maar een Aardenburgse bijzonderheid geweest te zijn.
De brief werd beëindigd met het verzoek van de leiders der Aardenburgers aan
graaf Willem Clito en koning Lodewijk VI van Frankrijk de hiervoor genoemde
verzoeken in te willigen en te bekrachtigen, en de Erembalden, waartoe zij ook
Lambert van Aardenburg rekenden, te onteigenen.
Al deze punten werden terstond door Willem Clito ingewilligd en de Aarden
burgers zullen de nieuwe graaf dan ook aanvankelijk hun steun gegeven
hebben99. De vraag is nu of we de inwilliging van de in brief vervatte verzoeken
mogen beschouwen als een verlening van stadsrechten. Wanneer we de ingewil
ligde verzoeken in het licht zien van de plaatselijke domaniale situatie, kunnen
we deze vraag alleen maar ontkennend beantwoorden. Het is inderdaad zo dat de
door de Aardenburgers geformuleerde verzoeken elementen bevatten - zoals
hiervoor geconstateerd is - die kenmerkend zijn voor de grafelijke bevoorrech
ting van de Vlaamse steden in 1127. Maar het meest essentiële punt komt niet
aan de orde. Ten aanzien van de commune van St-Omaars zegt Willem Clito in
1127 artikel 12 van de stadskeur (vertaald):
Ik bevestig hun gemeenschap zoals zij die gezworen hebben en sta niet toe dat zij
door iemand ontbonden wordt.
en direct daarna over de burgers (vertaald):
En ik sta hun al het recht en de rechtspraak toe, zoals dat mag zijn in mijn land,
namelijk Vlaanderen; en ik wil dat zij voortaan als goede en vrije burgers van
Vlaanderen vrij van elke [onvrije] gewoonte zijn. Geen schot, geen taille, geen
lasten in geld eis ik van hen.100
97. In Aardenburg werd de grondcijns pas in 1231 volledig afgeschaft, dus geruime tijd na
het verkrijgen van een stedelijke status kort voor 1187. Zie over de problematiek van de Aar
denburgse grondcijns: F.L. Ganshof, 'Coemptio gravissima mansionum', in: Archivum Latini-
tatis Medii Aevi, Bulletin du Cange, 17 (1942), 151-161; id., 'Le droit urbain en Flandre au
debut de la première phase de son histoire (1127)', in: Revue d'Histoire du Droit 19 (1951),
387-416; De Melker, De ontwikkeling van de stad Aardenburg42-44.
98. 'Nobis ipsis quidem legem statuimus ut si expeditio ex parte comitis nostri fuerit indicta,
ille qui excusationem non habuerit legitimam, emendabit comiti viginti solidos.' (Pirenne, Gal-
bert de Bruges88. c. 55).
99. Een jaar later, in april 1128, blijken de Aardenburgers partij te hebben gekozen voor de ri
vaal van graaf Willem, Diederik van de Elzas (Pirenne, Galbert de Bruges, 154-156, c. 108).
100. 'Communionem autem suam sicut earn juraverunt permanere precipio et a nemine dis-
solvi permitto. Et omne rectum rectamque justiciam sicut melius stat in terra mea scilicet
Flandria eis concedo. Et sicut meliores et liberiores burgenses Flandrie ab omni consuetudine
liberos deinceps esse volo. Nullum scoth, nullam taliam, nullam pecunie ab eis requiro.'
(Vercauteren OGV nr 127, 1127 april 14).
27