Heilbekommerde zielen, ook om uwent wil en ter uwe aanmoediging vond ik mij opgewekt/ voor dat Euangelisch gedicht, 't welk tot titel heeft/ Jezus, de waare zondaars Vriend, en waar ieder vers dus begint; JA, JEZUS NEEMT DE ZON DAARS AAN!'151. Met de uitgave van dit geschriftje had Willemsen maar één doel voor ogen: de bekommerden naar de Here Jezus te verwijzen. Uit de door hem geschreven voorrede blijkt, dat hij geheel achter de inhoud stond. Het feit dat hij in 1776, dus op het einde van zijn leven, een tweede druk liet verschijnen, onderstreept dat hij groot belang hechtte aan dit geschriftje. De door hem geschreven voor rede bevat een buitengewone evangelische nodiging, waarin de pastorale zijde van Willemsen misschien wel het meest tot uiting komt. Geheel van eenzelfde inhoud zijn de 'gedichten' die Willemsen zelf schreef en publiceerde, bijvoorbeeld: 'Samenspraak tusschen een verleegen zondaar over zijn heil bekommerd; en den ontfermende Jezus'152. In deze samenspraak zijn er twee regels die telkens terugkeren, de verlegen zondaar die steeds weer zegt: "t Is gedaan, 't is gedaan', waarmee hij zijn hopeloze toestand uitdrukt en de woor den van de ontfermende Jezus: 'Schept moed, schept moed'. Willemsen heeft hiermee geprobeerd om op heel eenvoudige en eigentijdse wijze de boodschap van het Evangelie door te geven153. Tegelijk ging hij hiermee in op de vele 'zwa righeden' waarmee menigeen worstelde. Uit de woorden die hij de verlegen zon daar in de mond legt, blijkt, dat hij heel goed wist wat er in de harten van zijn hoorders omging. Op zeer pastorale wijze trachtte hij steeds weer antwoord te geven. Op de klacht van de verlegen zondaar: Ik durve niet gelooven, Ach mijn nood, is te groot, Hoe klaar de heilstem klink, laat hij het volgende antwoord van de ontfermende Jezus volgen: Kom, waag het maar met mij, Kom, waag het maar met mij zoo vrij, Als met een vriend en broeder154. Uit één en ander wordt duidelijk dat Willemsen als pastor heel dicht bij de men sen stond. Dat zijn pastoraat ook gewaardeerd werd, kunnen we onder meer opmaken uit de wijze waarop zijn gemeente reageerde toen Willemsen in 1740 het beroep naar Amsterdam ontving. Van groot tot klein en van rijk tot arm waren de mensen tot hem gekomen met het dringende verzoek om Middelburg niet te verlaten. Wil lemsen had dit als een nog sterkere roeping ervaren dan hij uit Amsterdam had 151. Willemsen. Een graaggetrouw dienaar, 267 152. Willemsen, Eene keurige verzameling, 484-491 153. In de 18e eeuw was de 'samenspraak' een uitermate geliefde vonn om een bepaalde boodschap door te geven. Door deze in dichterlijke bewoordingen te presenteren, trachtte men waarschijnlijk een groter aantal mensen te bereiken. 154. Willemsen, Hertsterkte in Jehova, 14. 67

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1991 | | pagina 101