bruik is door T. Brienen aangeduid als de zogenaamde classificatiemethode173. In
welke mate is deze nu ook aanwezig in de prediking van Willemsen?
Willemsen begint zijn toepassing vrij dikwijls met: 'toehoorders'. Deze alge
mene aanduiding wijst juist niet op classificatie. Hij richtte zich dus in eerste in
stantie tot alle aanwezigen. Vervolgens wordt door Willemsen steeds de grote
cesuur gesteld. De verdere differentiatie is echter summier. De onbekeerden
spreekt hij vrijwel steeds aan met 'zondaars', zonder verdere onderscheiding.
Een enkele maal gaat hij echter verder, namelijk daar waar hij spreekt over: 'al
lerlei zondaars, grote, stoute (gelijk Joden) en oude zondaars'174. Van een echte
klasse-indeling is hier echter geen sprake. Betreffende de indeling der bekeerden,
kan het volgende worden gezegd: Willemsen brengt hierin wel enige, maar geen
vergaande systematische onderverdeling aan. Dikwijls gebruikt hij de algemene
aanspraak 'gelovigen', ook wel 'christenen' of 'gunstgenoten des Heren'. Hier
naast spreekt hij soms speciaal tot de 'kleingelovige' en de 'twijfelmoedige' en
de 'geestelijke Jozua's' en 'Kalebs' etc. Van een systematische verdeling (bij
voorbeeld: van zwak naar sterk gelovigen) is in de meeste gevallen geen sprake.
Heel opmerkelijk is echter dat uit de eerder genoemde intredepreek een heel
ander beeld te voorschijn komt175. Hierin vinden we namelijk de classificatieme
thode sterk toegepast en wel op schematische wijze. De onbekeerden worden ge-
klassificeerd als volgt: ongelukkige natuurlingen, roekelozen, onboetvaardigen,
burgerlijke naam-christenen en tenslotte de snode huichelaars. De bekeerden
worden sterk onderverdeeld. Eerst richt hij zich tot de beginnenden in de genade,
te weten: de overtuigde, de twijfelmoedige, de nedergebogene, de ongetrooste en
bedroefde zielen; vervolgens richt hij zich tot Jehova's gunstgenoten, die bestaan
uit 'jonge wijnstokken' (nieuw bekeerde gelovigen), en daarna de 'geestelijke
granaatappelen' (meer bevestigde christenen)176. Het is niet moeilijk om hierin
een schematische onderverdeling te ontdekken177.
In de prediking van Willemsen wordt dus in bepaalde gevallen in sterke mate
de classificatiemethode (volgens een systematisch model) toegepast. Dit gebeurt
echter lang niet altijd. Uit de resultaten van de thans uitgevoerde analyse blijkt,
dat het gebruik bij Willemsen meer uitzondering is geweest dan regel.
E. Het taalgebruik.
Het taalgebruik dat door Willemsen in zijn preken wordt gebezigd, kenmerkt
zich door een bij voorkeur zich bedienen van bijbelwoorden. We vinden bij hem
veel bijbelcitaten. Dit gebruik van 'de tale Kanaans', is echter niet tot het uiterste
doorgevoerd178. Eén ding is zonder meer heel kenmerkend voor de preken van
Willemsen: het gebruik van de godsnaam Jehova. In al zijn preken komt dit in
opvallende mate voor. Scholastische of dogmatische termen komen we niet of
173. Brienen. De prediking van de Nadere Reformatie. Door Brienen wordt op blz. 145 ver
meld, dat Lampe de classificatiemethode toepaste volgens een heilsordelijk schema.
174. Preek over Efeziërs 3:19, in: hs GWM.
175. De intredepreek dateert uit dezelfde periode als de overige beschouwde leerreden (1725-
1735). Niet uitgesloten is, dat de intrededienst het schoolvoorbeeld is waarvan in de praktijk
veelvuldig werd afgeweken.
176. Willemsen, Eene keurige verzameling60-62.
177. We zouden kunnen zeggen, dat de klasse der onbekeerden loopt van: 'pure heiden' tot
"bijna christen': de klasse der bekeerden: van de 'kleinste' tot de 'grootste in de genade'.
178. In hoofdstuk 4 wordt op 'de tale Kanaans' nader ingegaan.
72