Uit dit betoog wordt duidelijk dat Willemsen, niettegenstaande zijn groot respect voor de persoon Röell, diens visie op de generatie van de Zoon heeft afgewezen. Artikel II van de Vijf Walcherse artikelen is tegen de leer van Röell gericht. We komen daarin onder meer de volgende woorden tegen: Ende derhalven hebben wij een afkeer van die geene, dewelke dese Verborgent- heyt willen gaen bestryden met de dictata van de reeden, seggende datse strydig is tegen onse denkbeelden, tegen de Idea van de Godiyke Eenheyt, Eeuwigheyt en Eenvoudigheyt, en die alsoo tragten kragteloos te maecken de Aengehaelde Plaet- sen en Spreekwijsen in de Belijdenisse des Geloofs, seggende datse niet en sien op de Eeuwige Generatie des Soons, Maar op de Huyshoudinge des Middelaers214. De ondertekening van de Walcherse Artikelen, waartoe alle predikanten die onder de classis Walcheren ressorteerden, verplicht waren, zal voor Willemsen geen probleem hebben gevormd. Welke invloed Willemsen ook van Röell heeft ondergaan, Röellisme heeft hem in ieder geval niet aangekleefd. 3. Invloed van F.A. Lampe De invloed van Lampe op Willemsen is in de voorgaande hoofdstukken reeds op een aantal punten aangewezen. Een vraag die rest, is: in hoeverre heeft Willem sen de theologie van Lampe overgenomen? Omdat door Willemsen geen syste matische werken zijn geschreven, is deze vraag niet zo gemakkelijk te beant woorden. We zijn aangewezen op een aantal leerstellige fragmenten die hier en daar in zijn geschriften te vinden zijn. Een volledig beeld van Willemsens theolo gische visie krijgen we hieruit niet. Wel zijn voldoende gegevens beschikbaar om zijn positie te kunnen vaststellen. Een vraag die we allereerst zouden willen be antwoorden, is deze: Waar plaatst Jacobus Willemsen zichzelf? In het voor gaande is reeds voldoende aangegeven, dat Willemsen er trots op was gestudeerd te hebben bij Lampe en dat hij zeer grote achting voor deze leermeester had. Die had hij echter ook voor Röell, terwijl hij deze toch op bepaalde punten niet wilde volgen. Hoe was de houding van Willemsen nu ten aanzien van Lampe? Voelde hij zich een echte Lampeaan, of was dit toch niet het geval? Ook op deze vraag vinden we het antwoord in de eerder genoemde catechismusverhandeling215. Hierin behandelt Willemsen ook uitvoerig de beschuldigingen van onrechtzin nigheid die geuit zijn aan het adres van Lampe en diens navolgers. Kennelijk was in 1732 - het jaar waarin Willemsen deze verhandeling gehou den heeft - deze kwestie nog hoogst actueel. De zaak waarom het ging, was de beschuldiging dat Lampe niet vrij was van Röellisme. Anders gezegd: de dwalin gen van Röell zouden ook bij Lampe aanwezig zijn. Het is vooral Jacobus Fruy- tier geweest die op zeer hardnekkige wijze deze beschuldiging heeft volgehou den. Voor de polemiek die tussen Lampe en Fruytier is gevoerd, verwijzen we naar de studie van Snijders216. Lampe heeft alle verdachtmakingen willen ontze- 214. Bakhuizen van de Brink e.a., Documenta Reformatoria466. 215. Willemsen, Eene keurige verzameling, 411-434. 216. G. Snijders, Friedrich Adolf Lampe. Harderwijk 1954. blz 56. 81

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1991 | | pagina 115