De catechese
De Swaef stelt ook de catechese aan de orde (blz. 162 e.v.). Willemsen geeft
hierbij een vrij uitgebreid commentaar, waaruit blijkt dat hij aan deze taak van de
predikant veel belang hecht. Eerst geeft hij een uiteenzetting van de Griekse oor
sprong van het woord catechese, waarbij hij wijst op Lukas 1:4 en Handelingen
18:25, waar gesproken wordt van 'onderwijzen', hetgeen eigenlijk 'catechiseren'
zou moeten zijn. De Swaef noemt als stof die bij de catechese behandeld moet
worden de eerste beginselen der christelijke religie. Willemsen acht het nuttig en
nodig dat ook onderwijs wordt gegeven in de heilige (bijbelse) geschiedenis. Hij
wijst erop dat Borstius, Koelman en Ridderius voor dit doel een Historische ca
techismus hebben geschreven. Tevens vindt hij het zeer nodig dat men de kinde
ren ook de plichten van het christendom goed inscherpt. Met instemming haalt
hij een citaat van J.F. Ostervald aan, waarin gezegd wordt dat men de kinderen
wel goed in de leerstukken onderwijst, maar dat verzuimd wordt de plichten
daarvan bij te brengen237.
De manier waarop gecatechiseerd dient te worden is door De Swaef eveneens
uitvoerig behandeld. De verschillen die de kinderen vertonen in aard en natuur
vergen steeds een eigen aanpak (blz. 172). Ook hier geeft Willemsen een belang
rijke aanvulling, die zijn piëtistische inslag verraadt. Willemsen vindt dat men
ernstig moet pogen de kinderen ertoe te brengen dat ze met het geleerde 'inkee-
ren tot hun eygen hert'. Men moet ze er aan herinneren, dat het niet genoeg is de
waarheid te kennen, maar dat ook de kracht ervan moet ondervonden worden in
eigen gemoed. Willemsen zegt dat men daarom de kinderen aan moet spreken in
de tweede persoon, zodat ze wel verplicht zijn tot zichzelf in te keren. Hij geeft
op blz. 173 het volgende voorbeeld:
Wanneer men van de elende des menschen handelt, zoo kan men hen vraagen:
kent gy u zeiven elendig? zijt gy over uwe elende wel ooit bekommerd en verle
gen geweest? Of, spreekt men over de bekeering, men vraage hen: weet gy wel,
dat gy ook moet bekeerd worden? hebt gy wel ooit om bekeerende genade gebe
den? Denkt ge wel, dat ge, onbekeerd zynde, zoud verloren gaan? Word er van
den Heere Jesus gehandeld, men vergeete niet te vraagen: hebt gy den Heer Jezus
wel lief?
Willemsen acht zulke 'aandrangen op het gemoed' van groot nut. Hij beseft wel
dat de catechisanten niet altijd adequaat zullen reageren.
En ofschoon, volgens de zeer gepaste aanmerking van den Heere F.A. Lampe, de
bloohertigheid van onze Catechisanten hen belet, op zulke vraagen vry uit te
spreeken. zoo laat men nochtans een wroeging in 't gemoed achter en geeft hen
aanleiding, om, tot hunne overtuiging, voor God in het verborgene zoodanige
vraagen zich zeiven noch eens voor te houden (blz. 174).
Ook 'gemoedelijke vermaning' en het voorhouden van voorbeelden van kinderen
die reeds vroeg de zaligmakende genade ondervonden, kunnen aanzetten tot de
inkeer in eigen hart. In dit verband verwijst Willemsen naar de werken van Koel
man en Eversdijk.
237. J.E Ostervald, Oorsprongen van 't bederf der christenen.
88