We stellen vast, dat Willemsen zich grondig met de opvoeding en de catechese
heeft beziggehouden; hij heeft zich daarbij niet alleen bediend van het werk uit
de kring der Nadere Reformatie, maar ook van de geschriften van auteurs buiten
de kring der gereformeerde orthodoxie.
2. De levensheiliging
Bij Willemsen zien we, evenals bij de mannen der Nadere Reformatie, een grote
aandacht voor de levensheiliging. Vele misstanden worden door hem aan de kaak
gesteld. In zijn jubileumpreek van 1774 constateert hij, dat Middelburg sinds zijn
komst een grote zedelijke verandering heeft doorgemaakt, maar niet ten goede.
Hij hekelt de ongodsdienstigheid, de hoogmoed, de mateloze klederpracht
(vooral in de burgerstaat), de toenemende dartelheid en de verkwisting van Gods
gaven. Ook de werkeloosheid en luie ledigheid onder de jongelingen en jonge
dochters vormen een groot kwaad en vooral de gruwel der ontucht. Willemsen
constateert bedriegerijen in de koophandel, in nering en hantering, en de zonde
van 'Assemblees, de kaart- en praatgezelschappen', die zelfs op de dag des
Heren plaatsvinden. Al deze misbruiken zijn zo toegenomen, zegt Willemsen:
'dat ik Middelburg, zoo als het was by myne koomste, in Middelburg, zoo als het
nu is, te vergeefs zoeken zou'238
Opmerkelijk is dat Willemsen er steeds op wijst dat juist Zeeland zich altijd in
de goede zin had onderscheiden, maar dat dit nu niet meer het geval is. Hij komt
met de volgende vraag:
Wat dunkt u/ Geliefden/ zou nu ook de opgaande en ondergaande Zon, gelijk in
voorige tyden/ nergens meer geboogeneknieën en saamen-gevouwene handen zien
dan in Zeeland?
Willemsen vindt dat men geheel is ontaard van de vrome voorvaderen en oude
Zeeuwen. Waar is nu die naarstigheid, die nederigheid, die matigheid en die
spaarzaamheid die voorheen zo voorbeeldig gevonden werd?
Lang niet altijd werden zijn vermanende woorden in dank afgenomen. Hij
maakt er tenminste zelf melding van dat 'de harde boodschap' waarmee hij soms
op de biddagen kwam bij sommigen ongenoegen wekte. Niet omdat hij iets bui
ten de waarheid verkondigde, of verborgen zonden openbaar maakte, maar
omdat hij openbare zonden onverbloemd aan de kaak stelde. Willemsen achtte
het zijn dure plicht hierop te wijzen. Wettisch of negatief werd hij echter niet.
Volgens T. Brienen, was dit bij de bekende Theodorus van der Groe, die een tijd
genoot van Willemsen was, wel het geval239. Willemsen toont naast de donkere
zijde ook weer de lichtzijde. Zo vermeldt hij:
Van ons Middelburgs Sion mag noch/ nu en dan/ tot onze onuitsprekelijke en
heerlijke vreugde/ gezegd worden: deeze en die is daar geboren240.
238. Willemsen, Een graaggetrouw dienaar242.
239. Vgl. T. Brienen, 'Theodorus van der Groe (1705-1784)', in: Brienen e.a., De Nadere Re
formatie305.
240. Willemsen, Een graaggetrouw dienaar244.
89