tere in ieders handen zijn'278. Op aandrang van vrienden en lettend op zijn leef tijd - hij was reeds 77 jaar - ging hij er nu toch toe over. Hij wilde graag 's Hee- ren volk er een hartversterking mee toebrengen, evenals destijds zijn grootvader had gedaan door het 'opdissen' van zijn 'Zielsbanketten'. De inhoud van de bundel is door Willemsen opgezet volgens een heilsorde lijke structuur. Zelf spreekt hij van een natuurlijke orde. Met de eerste verzen richt hij zich tot de 'gerusten in Sion'. Deze dienden wakker te worden geschud. Dan geeft hij acht aanmoedigingen, vervolgens zes 'besturingen' en tenslotte zeven verzen tot troost. De bedoeling was om de heilbegerige lezer precies in volgorde datgene aan te bieden dat hij aan geestelijk voedsel nodig had. Een deel der verzen kan gezongen worden. De gedichten die in de eerste per soon zijn gesteld, slaan niet altijd op Willemsen zelf. In een aantal gedichten is dit wel het geval, bijvoorbeeld bij de gedichten: 'Mijn hoofd met kramp bezet' en 'Hier zit ik stil en eenzaam neder'279. Vermeldenswaard is verder, dat Willem sen een gedicht heeft opgenomen dat gemaakt is op de zinspreuk van Filippus Ja cobus Spener, en wel op het Latijnse woordje: tandem (=eindelijk)280. Dat Wil lemsen zich door Van Lodensteyn heeft laten inspireren is geenszins verwonderlijk, gezien zijn bijzondere voorkeur voor deze dichter. Op de wijs van een der liederen van Van Lodesteyn maakte Willemsen een vers waarvan het eer ste couplet luidt: Zoud gy 's Heeren weg bedillen? Neen, myn ziel! Dat past u niet. 't Past u. zoo, als God, te willen, Schoon gy 't wyze Gods niet ziet. 's Heeren wil is altoos heilig. 's Heeren wil is altijd goed. Zoo te willen is zoo veilig, Wyl 't de hoogste wysheid doet. Willemsen geeft bij zijn gedichten heel dikwijls achtergrondcommentaar met be trekking tot de tekst. Hij laat daarin zien waarop de inhoud der verzen Schriftma tig en theologisch is gebaseerd. Willemsen had het voornemen om nog een tweede deel aan zijn gedichtenbun del toe te voegen. In zijn jubileumpreek vermeldt hij namelijk in een noot: Zoo de God van myn leven en van myne goedertierenheid my noch gelegenheid gunt, om een tweede deel van myne Hertsterkte in Jehova aan het licht te geeven. zal ik mogelyk ook dit Gedicht, om onbezorgd en vol van zorg te zyn. in hope op nuttige stichting, daar in plaatsen281. Deze gelegenheid is hem echter niet meer geschonken. 278. Dat Willemsen zich bewust was van zijn bescheiden kwaliteiten als dichter, blijkt ook uit het feit dat hij geen deel wilde uitmaken van de commissie tot de nieuwe Psalmberijming. Ds Jozua van Iperen, die in deze commissie benoemd was, was namelijk bereid zijn plaats af te staan aan Willemsen. Laatstgenoemde heeft dit aanbod niet aanvaard (vgl. BWPGN, dl 4, 462). De verschijning van de nieuwe berijming werd door Willemsen met zeer lovende woorden be groet (vgl. Willemsen, Een graaggetrouw dienaar245). 279. Willemsen, Hertsterkte in Jehova114 resp. 116. 280. Ibidem, 140. 281Willemsen, Een graaggetrouw dienaar, 202. 104

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1991 | | pagina 138