schreven en dit heeft dus de vorm Harbord opgeleverd. Overigens is het niet uit
gesloten dat we met dezelfde naam Herbord te maken hebben in de veldnaam, a.
1181-1210 cop. Herberdeslant op Walcheren, die we later nog tegen zullen
komen.
Iets voorzichtiger moeten we zijn bij onze pogingen tot reconstructie van een
persoonsnaam uit de waternaam Cutsee te Wemeldinge, a. 1578 de Cutsee (Phi-
lipse 1969, 124). Deze is wel in verband gebracht met de plaatsnaam Goes en de
waternaam, a. 776 cop. Gusahamaar dit is alleen al wegens de lokalisering on
mogelijk (Van Liere 1954, 111; Dekker 1971, 22, 67). Gezien de -s- in de naam,
die een genitief doet vermoeden, ligt een samenstelling met een persoonsnaam
meer voor de hand. Gysseling suggereert daarvoor de naam Cuddin, maar dit
lijkt mij minder waarschijnlijk, omdat dan niet duidelijk is waar de -n is geble
ven (Gysseling schriftelijk in Dekker 1971, 67). Mij lijkt dat wij eerder aan Kudo
moeten denken, een verscherping van de stam Gud- (Kaufmann 1965, 73-74).
Tenslotte wil ik nog wijzen op een voorbeeld van het omgekeerde, namelijk
dat naamtypologische overwegingen ons er juist van moeten weerhouden een
plaatsnaam als samenstelling met een persoonsnaam te verklaren. Het betreft
Otene in het oosten van Zeeuws-Vlaanderen, a. 1160 cop. Otene. Men heeft deze
naam tot nu toe beschouwd als een oorspronkelijke waternaam op -ee samenge
steld met een persoonsnaam Ote of Uhto (Gysseling 1953-4, 26; Schönfeld Wn,
217-218; Gysseling TW, 776; Tavemier-Vereecken 1968, 477). Nu is dat water
op zich niet geattesteerd, maar dat mag geen argument zijn. De *Zierikzee komen
we in de bronnen ook niet als waternaam tegen. Een ernstiger bezwaar lijkt mij
dat de naam niet op -ee eindigt en dat waarschijnlijk ook nooit heeft gedaan. De
lokale uitspraak van de naam is /Nötn/, zoals een kreek in de buurt ook /de
Nötnse Krëke/ heet RND 3, 58). Dit is al ongewoon, want andere Zeeuwse
namen op -ee hebben deze in de uitspraak behouden. Wij weten natuurlijk niet
hoe de middeleeuwers hun plaatsnamen hebben uitgesproken, maar oude vermel
dingen doen vermoeden dat de naam Otene toen ook al niet /*Oten-ee/ luidde.
Vlakbij lag namelijk Diepenee, een plaats met een echte -ee-naam. Diepenee
wordt in de bronnen herhaaldelijk genoemd samen met Otene en Nieuw-Otene
en dan eindigt de eerste naam vrijwel steeds op -ee, terwijl bij de laatste alleen -e
wordt aangetroffen, bijvoorbeeld a. 1231 in Niuenotene et Diepeneea. 1234 in
Nothene et in Dypenee (Tavemier-Vereecken 1968, 374). Mij lijken deze aanwij
zingen sterk genoeg om Otene niet als een -ee-naam met een antroponymisch
eerste lid te verklaren. Daarmee wordt de etymolgie echter terstond veel moeilij
ker. Hebben wij misschien met een in oorsprong vroeg-historische waternaam te
doen, ook al zijn daarvoor nauwelijks parallellen te vinden? Er valt mogelijk te
denken aan een -n-afleiding bij de stam *ud- 'water', die we ook terugvinden in
de naam van de Othe, een zijrivier van de Sieg, maar dit alles blijft zeer specula
tief (Barth 1968, 104).
Er zijn in principe drie manieren waarop een persoonsnaam een functie in de
toponymie kan krijgen. Het is in de eerste plaats mogelijk hem te gebruiken als
bepalend element in een samenstelling. Daarnaast kan hij dienen als basis voor
een afleiding. Tenslotte is het mogelijk dat hij door conversie zelf een toponymi
sche functie krijgt. Dit laatste type naamvorming, dat wij goed kennen uit de
Verenigde Staten, is bij ons vrij zeldzaam. Het meest frequent zijn nog de her-
komstnaamtoponiemen, dat zijn geografische familienamen die als plaatsnamen
functioneren. In Zeeland komen wij deze vooral tegen als namen van kastelen en
5