hoven, zoals bij voorbeeld Bruelis, Poucques, Gistellis, Molenbaix, Zaemslacht
(Rentenaar 1984, XIX, 114, 147). Mogelijk hoort de naam de Dalemse Polder op
Tholen eveneens in deze categorie, a. 1343-4 Dalem RHen II, 467). Volgens
sommigen is hij genoemd naar een jongere zoon uit het huis van Arkel, volgens
anderen naar de maitresse van Jan van Chatillon (Smallegange 1696, 283; Ab
Utrecht Dresselhuis 1836, 137; Hollestelle 1879, 341).
Bij de afleidingen denken we natuurlijk vooral aan de -inge(n)-namen, zoals
Vinninge PN Finno en Vlissingen PN Flisso. Dit type toponiemen biedt ety
mologisch en onomastisch echter zoveel problemen dat ik het liever tot een vol
gend artikel bewaar. Ik wil mij hier beperken tot het onderzoek van de samenge
stelde namen.
Toponymische samenstellingen met een antroponymisch eerste lid komen in
Zeeland in de middeleeuwen zoveel voor dat het zin heeft te trachten er enige or
dening in aan te brengen. Omdat het uiteindelijk om plaatsnamen gaat moeten
we daarbij de grondwoorden van de toponiemen als uitgangspunt nemen en bo
vendien het oorspronkelijke denotatum in het oog houden, dat wil zeggen de lo
kaliteit waaraan de naam in eerste instantie is gegeven. Deze laatste toevoeging
is zeker in Zeeland van belang, omdat juist hier vele namen van water, land en
bouwwerken later op aangrenzende bewoningsconcentraties zijn overgegaan. De
semantisch-secundaire nederzettingsnamen die op die manier zijn ontstaan
mogen uiteraard niet met primair gevormde nederzettingsnamen op een lijn wor
den gesteld. Om niet in de etymologieën te verdrinken zal ik mij zoveel mogelijk
beperken tot de namen die het vroegst zijn vermeld of die bijzondere naamkun
dige aandacht verdienen. Verder geef ik alleen de belangrijkste attestaties die de
ontwikkeling van het betreffende toponiem kunnen belichten.
Terwille van de overzichtelijkheid heb ik het toponymisch materiaal in een
aantal semantische categorieën ingedeeld en wel in namen van waterbouwkun
dige constructies, namen van religieuze bouwwerken, namen van nederzettingen,
namen van percelen en natuurlokaliteiten en tenslotte namen van wateren.
Namen op -dijk(e)
Wij beginnen daar waar de topografie chronologisch nog het meest houvast
biedt, bij de namen van waterstaatkundige constructies. Hoewel er in de karolin-
gische tijd mogelijk al sprake is geweest van enige aktieve bescherming tegen de
zee. moeten we het begin van de Zeeuwse dijkbouw over het algemeen toch pas
in de tiende-elfde eeuw situeren (Blok 1984, 1-7). Dat betekent dat de namen op
-dijk(e) en -dam(me) niet ouder kunnen zijn dan die periode en dat de persoons
namen die we er in aantreffen toen nog in gebruik moeten zijn geweest.
De volgende namen op -dijk(e) zijn samengesteld met een tweeledige per
soonsnaam:
Ellewoutsdijk, a. 1216 Elewoldesdike\ a. 1279 Elewoudsdik (Dekker en Kruis
heer 1973, R 29; uitspraak /Elsdieke/ (De Boo 1964, 17) PN Elewoud Aliwald
(Gysseling 'IW, 311).
Eversdijk, a. 1235 cop. Euerdeisdike (OBHZ Kruisheer II, 569); a. 1395
Euersdijc (Muller I 1906, 44). De persoonsnaam is de specifiek Zeeuwse naam
Everdei, een ingweoonse of noordzee-germaanse vorm van Everdag (Tavernier-
Vereecken 1968, 141-142).
6