1806). Muller emendeert tot Gommers- Gomarus, een heiligennaam (Muller 1921, 169). De overlevering van de plaatsnaam geeft daartoe echter geen reden. Hoewel Van der Schaar Kommer vermeldt als variant van Gomarus, vraag ik mij af of die zo vroeg en dan ook nog in Zeeland voorkwam (Van der Schaar Wb, s.v. Gomarus). De Zeeuwse familienaam Gommers doet eerder vermoeden, dat Go marus zich hier tot Gommer heeft ontwikkeld (Meertens 1947, 42). Een minder omslachtige verklaring voor het eerste lid van de naam Kommerskerke lijkt mij te vinden in de oorspronkelijke bijnaam Kommer 'kommer' (Beele 11, 305). Loperskapelle, a. 1280 cop. Capella OBHZ De Fremery, 209); a. 1324 cop. 's lopers Capelle (Van Mieris II, 346); a. 1328 Capella Cursoris (Muller Reg Rek I 1889, 553): PN Loper. In 1324 was het kasteel ter plaatse in bezit van Wisse die Loeper van Bridorp (Van Mieris II, 346). Is de kapel ook naar hem genoemd? Tenslotte zijn er nog een aantal -kerk(e)-namen waarbij het antroponymische eerste lid van christelijke afkomst is. Simonskerke, verdwenen ten zuiden van Schouwen, a. 1342-3, Symonskerke (RZ II, 286); a. 1395 Hersymonskerc (Muller I 1906, 48 PN Simon). Formeel gesproken horen de volgende twee namen niet in dit onderzoek thuis. Het bepalend element is namelijk niet een antroponiem. maar een personen- groepduiding bestaande uit een persoonsnaam kinder(en). Omdat ze een inter essante aanvulling vormen op het totaal van de -kerk(e)-namen die wij hier be spreken, heb ik ze toch maar opgenomen. Klaaskinderkerke, verdwenen ten westen van Brouwershaven, a. 1328-9 Ec clesia filiorum Nicholai (Muller Reg Rek I 1889, 553); a. 1484-5 Clauskinderen, a. 1488-9 Cloeskynder, a. 1493-4 Cloeskynderkercke, a. 1495-6 Claiskynder, a. 1505-6 Clauskinderkerckea. 1507-8 Claeskynderkercke (Grijpink, .S', 23-4). De kerk, die opvallend genoeg Sint Nicolaas als patroon heeft, is gesticht kort na 1286 (Muller 1921, 214; Kok 1972-3, 157). De stichters waren ongetwijfeld Pie- ter Nobel en zijn broers, ser Clais kindre die vermeld worden in een oorkonde uit 1286 betreffende een dorp int land. dat heet seer Claiskinder Nieweland {OBHZ Van den Bergh II, 582). Klauskinderen, verdwenen ten zuidwesten van Schouwen (Fokker I 1909, 306), a1328-9 Clouskindere (Muller Reg Rek I 1889, 554); a. 1339-42 Cloens- kinder {RZ II, 27); a. 1342-3 Cloenskinderen {RZ II. 259); a. 1395 Claeskynder- kerc, a. 1407 Clauwerskerc (Muller I 1906, 47); a. 1436 Clauskinder (Kok 1972- 3, 223); a. 1447 Clouskinderkerc (Muller I 1906, 47); a. 1476-8 Clauskindere (Muller 1921, 210); a. 1478-9 Claiskerke, a. 1498-9 Claeskynderenkercke (Grij pink, S, 22). Ook hier is de kerkpatroon Sint Nicolaas (Kok 1972-3, 223). De schrijfwijze van deze en de vorige plaatsnaam heeft vooral in kerkelijke bronnen nogal voor verwarring gezorgd. De vermeldingen zijn in zoverre van elkaar te onderscheiden doordat in die van de noordelijk gelegen plaats altijd het woord -kinder- voorkomt en in die van de zuidwestelijke soms (Grijpink, S, 22). De vormen waaronder de persoonsnaam zich in beide toponiemen manifesteert, zijn ten dele zeer opvallend. Men heeft wel verondersteld dat Claus niet uit Nicolaas is ontstaan, maar uit Clawes, een verkorting van een tweestammige germaanse naam. Het gaat dan echter om een typisch friese naam (Van der Schaar Wb, s.v. Nicolaas; De Vries 1952, 57). Gezien het feit dat Claus ook in Vlaanderen is ge attesteerd, zal deze vorm wel zijn voortgekomen uit Niclaus (Tavemier-Veree- cken 1968, 155). Cloens is waarschijnlijk weer een voorbeeld van een heel eigen Zeeuwse ontwikkeling van een naam. Nog in de veertiende eeuw vinden we op 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1991 | | pagina 47