middeleeuwen. Dit wijst op een zeker isolement ten opzichte van de omringende regio's, waardoor vernieuwingen niet zo snel konden doordringen. Als er al in vloeden van buiten waren aan te wijzen, waren deze in de eerste plaats Vlaams en Frans getint. Uiteraard vormde Zeeuws-Vlaanderen naamkundig een geheel met Vlaanderen, maar ook wat de eilanden betrof was Zeeland duidelijk meer georiënteerd op het zuiden dan op het noorden en oosten. Het was niet goed uit te maken of tweeledige namen nu aan hoger geplaatste personen hadden toebehoord dan verkorte of diminutivische namen en evenmin welke sociale status de christelijke namen vertegenwoordigden die wij in de to poniemen aantroffen. Naast geestelijken werd in de bronnen slechts een kleine groep edelen permanent met heer aangeduid (Dekker 1971. 308). Men zou dus mogen verwachten, dat de plaatsnamen met Ser- 'heer' antroponiemen met een hoge sociale connotatie zouden bevatten, maar zelfs dat is niet erg duidelijk. Zeker, het aantal tweeledige namen daaronder is vrij groot, AlardArend, Hen drik, Boudijn, Reilof etc., maar dit kan ook een gevolg zijn van de ouderdom van de betreffende toponiemen. Daarnaast zien we christelijke namen, Johannes Jan, Daniël Daneel, Simon etc., maar daarvan kan men wellicht weer zeggen, dat hun aanwezigheid te verklaren is uit de jeugd van de daarmee samengestelde toponiemen. Dat geldt onder meer voor de naam Sirjansland. Het gaat hier om het zuidoostelijk deel van Dreischor, dat in 1288 was overstroomd en in 1305 ter herdijking was gegeven aan Jan van Beaumont (Beekman 1936, 21). In de oud ste bronnen komen we het tegen als Nieuw- of Klein-Dreischor, a. 1372 cop. 1569 Nieu-Dreyscher (VMOVR V 1909, 646); a. 1395 Parua Dreysier (Muller I 1906, 48). Later blijkt Sirjansland als alternatieve naam te bestaan, a. 1490 cop. Tsheer-Jansland (Fruin 1909, R 275); a. 1569 Nyeu- oft Cleyn-Dreyscher, oeck mede geheten 's Heer Janslandt VMOVR V 1909, 641 Het enige wat opvalt in de plaatsnamen met Ser- is dat er nauwelijks verkorte persoonsnamen in voorkomen en dat de diminutivische er zelfs geheel in ontbre ken. Alleen de zeer verbreide namen Poppe en Witte vinden we in plaatsnamen met Ser- terug, bijvoorbeeld Poppekerke, a. 1318-9 sher Poppenkerke RZ I, 22) en 's-Heer Wittenkinderenambacht op Noord-Beveland, a. 1331-3 ser Witten kin- der ambocht (RZ I. 336). Misschien hebben we hier dan toch een vage aanwij zing, dat het dragen van verkorte en diminutivische namen in de hogere lagen van de maatschappij niet zo gebruikelijk is geweest en dat alleen die namen die in de rest van de samenleving zeer populair waren, er algemeen in zijn doorge drongen. Nederzettingshistorisch is het beeld wat duidelijker. Op grond van het totale peroonsnamenbeeld in de betreffende toponymische categorieën kunnen we zeg gen dat de namen op -dijk(e) als groep iets ouder moeten zijn dan die op -kerk(e). Verder bleken nederzettingsnamen die met antroponiemen waren samengesteld, niet veel voor te komen en bovendien een weinig oude indruk te maken. Ze vor men daarbij enigszins een tegenstelling tot de veldnamen, waaronder al vrij vroeg samenstellingen met persoonsnamen ontstaan moeten zijn. Vergelijken wij binnen het door ons onderzochte toponymische bestand tenslotte de waternamen met de natuumamen. dan lijkt de eerste categorie als groep weer iets ouder te zijn dan de tweede. De schriftelijke overlevering is te slecht om op basis van de toponymie tot een nauwkeurige chronologie van de Zeeuwse nederzettingsgeschiedenis te komen. Een vergelijking van de verschillende toponymische categorieën die wij hier be- 25

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1991 | | pagina 59