lang, niet het minst omdat hij ook de gemeente stichtte door zogenaamde open
bare oefeningen. Hij deed dit samen met zijn broer Johannes Willemsen (1640-
1715). Vermoedelijk berustte bij laatstgenoemde de leiding van deze bijeenkom
sten. Deze Johannes Willemsen - een oudoom dus van Jacobus Willemsen - was
commissaris van de Assurantiekamer en van het Zeerecht te Middelburg. Ook hij
was ouderling. Van hem wordt gezegd dat hij 'diep ervaren was in de stellige we
derleggende en beoefende godgeleerdheid'10. Daarnaast had hij ook een grondige
kennis van de oude talen. Dit blijkt ondermeer uit het feit dat hij een boekje van
zijn vriend Wilhelmus Momma (1642-1677) heeft vertaald vanuit het Latijn".
Deze vriendschap staat waarschijnlijk in verband met het kortstondig verblijf van
Momma te Middelburg in 1676. Het beroep op de Coccejaan Momma, had de
magistraat van Middelburg destijds in een vrij ernstig conflict met prins Willem
III gebracht12. Eén en ander had te maken met de scherpe tegenstelling die er be
stond tussen de aanhangers van Gisbertus Voetius (de Voetianen) en die van Jo
hannes Coccejus (de Coccejanen). Tussen deze beide kerkelijke partijen beston
den diverse theologische verschillen, onder andere over het sabbatsgebod '3.
Voor de theologie van Johannes Coccejus verwijzen wij naar Van Asselt14, voor
die van Voetius naar Van 't Spijker15.
Stellig zijn de gebroeders Willemsen te rekenen tot de vertegenwoordigers van
de Coccejaanse richting te Middelburg. We zien dan ook dat Jacobus Willemsen
in de Coccejaanse traditie werd opgevoed.
Na godsdienstig huisonderwijs volgde Jacobus Willemsen de catechisatie van
de predikanten Breukeland en Bierman. Vanaf zijn twaalfde jaar ging hij naar de
Latijnse school. Reeds toen ontstond bij hem de begeerte om later predikant te
worden. Hij begon toen ook opstellen te schrijven. Later zegt hij daarvan: 'Mijne
kinderlijke dwaasheid gaf daar aan uit onkunde den grootschen naam van predi-
kaatsie'16. De liefde tot het predikambt werd bij hem steeds sterker. Een poging
om hem van gedachten te doen veranderen en te laten kiezen voor de rechtsge
leerdheid, werd door hem resoluut afgewezen. Zijn antwoord was:
Ik kies liever, met eene mindere bedeelinge van tydelijke goederen, een stichtelijk
leraar in Gods kerke te zyn. dan eenige andere betrekking, die meer voordeelen
aanbrengt, in de wereld te hebben.... Ja niets/ al had men mij gouden bergen be
loofd/ was magtig/ om mij van keuze te doen veranderen17.
Predikant worden, dat was de begeerte van zijn hart. Het grote voorbeeld dat
hem voor ogen stond, was de Middelburgse predikant Frederik van Houten
10. Willemsen, Een graaggetrouw dienaar, 130.
11Momma, De bedeelinge der tyden, Vlissingen 1681
12. Vgl. H. Boonen, 'De strijd tegen Momma' Kerkhistorisch Archief A (1866).
13. Met name in hun visie over het sabbatsgebod kwam dit tot uiting. De Coccejanen stelden
dat het sabbatsgebod behoorde tot de zogenaamde ceremoniële wet en wezen daarom een
strenge zondagsviering af. De Voetianen stelden echter dat dit gebod reeds bij de schepping ge
geven was en dus altijd van kracht bleef. Eén en ander had echter te maken met het verschil
lende theologisch uitgangspunt. De Coccejanen gingen uit van de leer der verbonden (foede-
raaltheologie), terwijl de Voetianen meer theologiseerden vanuit het decretum Dei.
14. Van Asselt, Amicitia Dei
15. Van 't Spijker. 'Gisbertus Voetius'
16. Willemsen. Een graaggetrouw dienaar, 134.
17. Ibidem, 130.
37