alles wat maar enigszins van belang was uit de vergane periode, trachtte te me moreren. Een overdreven hang naar volledigheid kenmerkt het geheel. Twee jaar later was Willemsen 50 jaar verbonden aan de gemeente Middelburg. Typerend voor die tijd is, dat toen de hele ceremonie nog weer eens opnieuw begon. Toch krijgt men de indruk dat het deze tweede keer duidelijk een herhaling was van de voorgaande. De gehouden preek verscheen wederom in een niet bescheiden om vang; de titel hiervan leek sterk op de vorige bundel142. Het preken naar aanlei ding van een bepaalde gebeurtenis was wel bijzonder geliefd in die dagen. Ken nelijk liet men geen enkele gelegenheid voorbij gaan. Vermeldenswaard is het feit dat Willemsen op 22 juli 1778, 's woendags om acht uur (exact de tijd van zijn geboorte), preekte over de woorden uit 2 Samuel 19:35a: 'Ik ben heden tach tig jaren oud'143. Willemsen heeft de vreugde van het ouderschap niet gekend. Misschien had den juist daarom kinderen een grote plaats in zijn hart. Hij toonde een grote be langstelling voor de christelijke opvoeding, die ook in daden werd omgezet144. Treffend is echter ook de wijze waarop hij kinderen aansprak: 'Och lieve kinde ren, kleine pelgrims op den weg naar den hemel'145. Heel erg gesteld was Wil lemsen op de kinderen van zijn zuster Anna Jacoba, die gehuwd was met Samuël Wopkens, predikant te St Laurens. Vooral hun twee kleindochters waren hem bij zonder lief. Dit was van weerszijden het geval, want één van hen, Anna Elisa beth, gehuwd met de Middelburgse predikant Joh. de Fremery, vernoemde haar zoon naar haar oudoom. Het moet voor Willemsen een bijzondere vreugde zijn geweest, dat dit kind bij de doop de naam Jacobus Willemsen de Fremery ont ving146. Waarschijnlijk heeft hij zelf de doop mogen bedienen. Het was destijds in Zeeland namelijk de gewoonte, dat het eerste kind dat door een nieuwe predi kant werd gedoopt, zijn naam ontving147. Hier betrof het echter een bijzonder geval, waarbij het tevens ging om een 'levende' herinnering. Zijn sterven en begrafenis Kort na de biddag van 1780, waarop Willemsen nog tweemaal ter kerke was ge gaan, werd hij getroffen door een ziekte waarvan hij niet meer herstellen zou. Lang heeft deze niet geduurd. Prof. H.J. Krom, die hem bezocht, verhaalt dat Willemsen zelfs onder zware lichaamssmart nog vrolijk en opgewekt was en dat hij zich geheel wilde schikken naar de wil des Heren. De liederen van Van Hou ten en van Van Lodensteyn, waar hij zoveel van hield, zijn hem tot het laatste toe bijgebleven. De laatste van de collega's die hem bezocht was ds C.H.D. Ballot. Tot hem zei Willemsen, dat, nu zijn vlees en zijn hart bezweken, Christus, op Wie hij al zijn vertrouwen stelde, de Rotssteen zijns harten was. Een uur voor 142. Willemsen, Een graaggetrouw rentmeester. 143. Zie vermelding van Adr. 's Gravenzande in: Treurgedichten op de dood van... Jacobus WillemsenZeeuwse Bibliotheek, gelegenheidsgedicht 102. 144. Zijn heruitgave van: Johannes de Swaef, De geestelycke queeckeryeMiddelburg 1740, geschiedde in dit kader. 145. Willemsen, Een graaggetrouw dienaar267. 146. Nagtglas, Levensberichten, dl 1.232. 147. Vgl. H. de Jong, 'De doopeling(e) heet naar de dominee!' 64

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1991 | | pagina 98