verschillende informatie over de bezegeling van deze oorkonde. Zo geeft de Bc-
schryvinge vande abdye van Rynsburgh in tegenstelling tot de beide andere wer
ken een vermelding van drie zegels'2. Er zijn echter geen sporen op het origineel
te vinden die het bestaan van een derde zegel rechtvaardigen. De gegevens uit dit
handschrift kloppen dus niet. De twee andere optekeningen zijn meer met elkaar
in overeenstemming en lijken wel betrouwbaar. Uit die schetsen van de bezege
ling blijkt dat het rechter zegel reeds toen in een slechte staat was. De tekeningen
geven ons wat betreft het zegelveld niet meer informatie dan de afbeelding in het
Corpus. Het jongste van de beide handschriften geeft daarbij nog een deel van
het randschrift dat Van Alkemade en Van der Schelling toentertijd klaarblijkelijk
nog hebben kunnen lezen: S1GILLVM'33. Uit deze gegevens blijkt in ieder ge
val dat de auteurs de oorkonde werkelijk hebben gezien en dat zij deze schets
niet hebben opgesmukt. De vermelding van de correcte kleur van het zegelwas,
namelijk wit, wijst ook in deze richting. Ten aanzien van het verloren zegel aan
de linker staart wijken de twee codexen van elkaar af. In het jongste van de twee
handschriften ontbreekt een beschrijving en schets van dit zegel, in het oudste
daarentegen tekent Van Alkemade een dubbele perkamenten strook door de pliek
met de contouren van een spitsovaal zegel van 34 mm hoog en 20 mm breed.
Voor nadere details verwijst hij hierbij naar een andere pagina in zijn geschrift,
waar hij het betreffende zegel wel heeft afgebeeld. Deze schets nu betreft het ze
gel van de abt van Middelburg aan de reeds genoemde oorkonde van 10 juli
1263T Deze tekening is een getrouwe weergave van het zegel van de abt van
Middelburg, zoals wij dat kennen uit de jaren 1246 tot met 1270. Doorslagge
vend ten slotte is het feit dat de sporen die het verloren zegel op de linker staart
heeft achtergelaten, in afmeting overeenkomen met dit abtszegel.
Ons probleem ten aanzien van de bezegeling van de oorkonde is thans opge
lost. De abt van de O.L.V.-abdij heeft zijn zegel aan de linker staart gehangen.
De oorkonders. Willem en Badeloge, hebben hun zegel ter bekrachtiging aan de
rechter staart gehecht.
Wat betreft de voorstelling op het zegel van de oorkonders is het nu gerecht
vaardigd hierin een gebouw uit de stedelijke sfeer te zien, bijvoorbeeld een stads
poort, ongetwijfeld het poorterschap van de bezitter of bezitters symboliserend.
De vogels aan beide zijde van het gebouw zijn een verwijzing naar het zegel van
de gezamenlijke burgerij, waarop deze vogels ook staan afgebeeld. Gezien het
door de stedelijke gemeenschap gebruikte tegenzegel zijn het zonder twijfel ade
laars". Zij speciferen het poorterschap als dat van de stad Middelburg. Ten aan
zien van het randschrift komen wij echter niet veel verder. Zoals gezegd, vind ik
de lezing van de bewerkers van het Corpus Sigillorum Neerlandicorum hoogst
twijfelachtig. Slechts de laatste letters mogen wij wellicht tot '[MIDDEL-
BV]RG[H]' aanvullen. Het eerste woord kan op basis van de voorhanden gege-
33. Ten tijde van de vervaardiging van het in noot 30 genoemde handschrift Codexpiarum donatio-
num in Riinsburg hielden de beide auteurs er dezelfde mening op na als Van den Bergh, Hüffer en
Cerutti in later tijd gezien de toevoeging bij het rechter zegel 'sijnde het zegel van schepenen der stad
Middelburg'.
34. Het in noot 30 genoemde handschrift Bewijsstukken betr. de abdij en klooster tot RijnsburgI, f.
58r en v.
35. Vgl. het zegel en tegenzegel van de Middelburgse burgerij in CSN, nrs 608 en 609.
66