vens tot SIGILLV|M' worden gereconstrueerd. Naar de tussenliggende woor
den van het randschrift kunnen wij slechts gissen. Het is hierdoor niet duidelijk
of wij met een zegel van alleen de man, Willem zoon van Wivina, van doen heb
ben of met een gemeenschappelijk zegel van de beide echtelieden. In het alge
meen zijn dergelijke gemeenschappelijke zegels zeldzaam, zeker in de dertiende
eeuw36. Op zich is dit natuurlijk geen doorslaggevend argument. De wijze
waarop de oorkonders zich aan het begin van de tekst bekend maken, lijkt echter
op een bezegeling door de man alleen te wijzen. Immers alleen Willem wordt in
de eerste persoon 'Ego Willelmus filius Wiuine': 'ik Willem zoon van Wivina',
opgevoerd en uitdrukkelijk poorter van Middelburg genoemd. Zijn vrouw, objec
tief aangeduid als 'Badeloga uxor mea": 'Badeloge mijn echtgenote', lijkt een rol
op het tweede plan te spelen.
De beoorkonding van rechtshandelingen van burgers van Middelburg in de der
tiende en vroege veertiende eeuw
Minstens even interessant als de identificatie van het zegel is de vraag naar de
oorzaken van het langdurig misverstaan van deze bezegeling. Klaarblijkelijk is
de hier gegeven oplossing bewust of onbewust steeds ter zijde gelegd. In het be
gin van de achttiende eeuw heeft de bezegeling van deze oorkonde reeds de be
vreemding van Van Alkemade en Van der Schelling gewekt. De ene keer noemen
zij het zegel het schepenzegel van Middelburg, een andere keer kiezen zij voor
de weinig elegante oplossing de werkelijkheid te verdraaien door drie in plaats
van twee zegels aan te geven. De bewerkers van het Corpus Sigillorum Neerlan-
dicorum hebben zich waarschijnlijk wel gerealiseerd dat gezien de tekst het
voorhanden zegel niet dat van het Middelburgse schepencollege kon zijn. Zij
verklaren het zegel van Willem (en Badeloge) tot dat van de abt. Maar het moet
hen toch ook zijn opgevallen dat dit exemplaar wel erg uit de toon viel tussen de
andere voorhanden zegels van abten van Middelburg. Van den Bergh, Hliffer en
Cerutti maken er een stads- of schepenzegel van zonder ook maar een woord vuil
te maken aan het feit dat in dat geval de tekst niet klopt. En ook al is er sinds Ce
rutti niets meer over gepubliceerd, over het probleem gedacht is er zeker. Maar
de juiste en tevens eenvoudigste oplossing is niet gevonden.
Hiervoor zijn mijns inziens twee oorzaken aan te wijzen. De eerste is de ver
onderstelling dat burgers van een stad, dus ook die van Middelburg, in de der
tiende eeuw nog geen zegels bezitten. De andere oorzaak is de verwachting dat
schepenen dit soort oorkonden altijd bezegelen. Deze twee gedachten worden ge
voed door het materiaal in de verschillende Nederlandse oorkondenboeken en in
het Corpus Sigillorum Neerlandicorum. Ten eerste blijkt uit deze werken dat
poorters in de dertiende eeuw hun rechtshandelingen veelal laten bekrachtigen
met een stadszegel of een zegel van de burgers gezamenlijk37, ofwel schepenen
van hun stad verzoeken gemaakte afspraken te beoorkonden en te bezegelen. De
36. In het CSN heb ik te vergeefs naar een dergelijk zegel gezocht; Ewald, Siegelkunde, 105 noemt
één voorbeeld uit 1326 en verder enige uit de vijftiende en zestiende eeuw.
37. Bijvoorbeeld de oorkonde van Willem Ermgardsz. van 24 juni 1260 (Kruisheer. OHZ. UI. nr
1239) met het stadszegel van Delft (afgebeeld in CSN, nr 578) of die d.d. 15-22 aug. 1240 (Kruisheer.
OHZ. II, nr 605) voorzien van het zegel van de burgers van Dordrecht (CSN, nr 584).
67