ven. De rechtshandeling geschiedt gelijk de stadskeur voorschrijft, ten overstaan van schepenen. Het schepencollege zal dus de vorm van de handeling hebben be paald. Het vervaardigen van een oorkonde hieromtrent geschiedt daarentegen tot circa 1314 niet in de omgeving van schepenen, maar wordt door een van beide belanghebbende partijen tot stand gebracht, zoals wij hieronder zullen aanto nen55. Vóór 1314 heb ik geen oorkonden aangetroffen waarin schepenen van Middel burg als oorkonders, getuigen of medezegelaars optreden, en die aantoonbaar door toedoen of onder verantwoording van dit college zijn vervaardigd. Over de schepenoorkonden van 1314 en later kont ik aanstonds nog te spreken. Naast de oorkonden waarvan de plaats van ontstaan niet valt te achterhalen, blijken tal van deze stukken door de ontvangende partij te zijn opgesteld en in het net geschre ven. Zo is de oorkonde van 2 juli 1263 geheel vervaardigd in de omgeving van de begunstigde, de abdij van Rijnsburg. Ook de oorkonden die bestuur en burge rij van Middelburg hebben ontvangen, blijken, op de beide stadskeuren na, niet identificeerbaar of juist aantoonbaar buiten hun toedoen vervaardigd51'. Deze ge gevens lijken de conclusie te rechtvaardigen dat in Middelburg rond schepencol lege en stadsbestuur vóór 1314 geen secretarie is ontstaan waar met een zekere regelmaat zegeloorkonden zijn opgesteld en in het net geschreven. Deze gevolg trekking staat evenwel in schril contrast met het beeld dat wij op basis van an dere gegevens omtrent de Middelburgse burgerij en haar bestuur kunnen vormen. Ten aanzien van de beide zojuist genoemde stadskeuren heeft Kruisheer immers aangetoond dat het langzaam aangroeiend stedelijk recht in een voor onze stre ken zeer vroeg stadium door de burgers zelf is opgetekend. Reeds de uitvaardi ging van deze keur in 1217 is een vertaling in het Latijn van een tot dat moment door de burgers zelf bijgehouden rechtsoptekening in de volkstaal57. Wijst dit laatste op een reeds sterk verschriftelijkte cultuur in deze stad, het eerste doet juist het tegendeel vermoeden. Wij kunnen nog een ander aspect van deze tegenstelling aanwijzen. Het is op vallend dat er wat betreft Middelburg alleen oorkonden voorhanden zijn bestemd voor geestelijke gemeenschappen, zoals de O.L.V.-abdij ter plaatse, het Duitse Huis te Zandvoort of de abdij van Rijnsburg. Oorkonden op naam van of beze geld door schepenen van Middelburg bestemd voor wereldlijke personen in of 55. In de volgende alinea's vat ik de bevindingen samen van mijn onderzoek naar het ontstaan van de Middelburgse oorkonden in de dertiende en het eerste kwart van de veertiende eeuw, die ik over enige tijd in detail in mijn proefschrift hoop te publiceren. 56. Op dit punt worden wij in ons onderzoek ernstig gehinderd door het feit dat van alle door de burgerij van Middelburg ontvangen gunstverleningen de originelen zijn verloren. Slechts van de stad- keur van 1254 beschikken wij over enige foto's van het verloren origineel. Deze oorkonde blijkt in de abdij van Middelburg te zijn vervaardigd (zie noot 75 hierna). Ten aanzien van de alleen in afschrift bewaard gebleven oorkonden van 14 mrt 1285 en 11 mrt 1291 (Van den Bergh, OHZ. II. nrs 542 en 764) lijken de bewoordingen eveneens op ontstaan in de abdij te wijzen. 57. J.G. Kruisheer. 'Het ontstaan van de oudste Zeeuwse stadrechtoorkonden'. In: Adfontes. Op stellen aangeboden aan prof. dr. C. van de Kieft ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar in de middeleeuwse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam (Amsterdam 1984), 275-304. Op een vroege verschriftelijking wijst ook het bestaan van een optekening van het verschuldigde schot, in de keur van 1217 artikel 30 'carta tributi' genoemd, in 1254 in artikel 60 als 'schotbrief' aangeduid (resp. Koch. OHZ. I nr 386 en Kruisheer. OHZ. II. nr 996). 72

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1992 | | pagina 106