wie de rechtshandeling wordt verleden, hebben de Middelburgse optekeningen gemeen met de zogenaamde Bossche schepenprotocollen7". Het probleem bij deze Middelburgse optekeningen is dat wij slechts indirect hun bestaan kunnen aantonen. De oorspronkelijke notities zijn immers verdwe nen. Op welke wijze schepenen deze hebben bijgehouden, in de vorm van een boek of als een verzameling losse bladen, valt dan ook niet te achterhalen. Wij kennen het bestaan van deze stedelijke optekeningen pas vanaf 1314. Er zijn ech ter belangrijke aanwijzingen dat schepenen van Middelburg veel eerder met het op schrift stellen van deze gegevens zijn begonnen. Het ontbreken van oorkon den in zake rechtshandelingen tussen burgers onderling tot 1359 wijst in deze richting; de reeds meermalen genoemde oorkonde van 25 maart 1292 eveneens. Op beide aanwijzingen komen wij zo aanstonds terug. Voorts lijkt de objectieve passage met de opsomming van de aanwezige schepenen in de oorkonde van 2 juli 1263 op een dergelijke stedelijke notitie terug te gaan71. Daarnaast past een dergelijke gang van zaken ook goed bij de reeds in de keur van 1217 voorko mende verplichting voor de burgers overdrachten van onroerend goed ten over staan van schepenen af te handelen. Een vroeg ontstaan ergens in de dertiende eeuw ligt dus zeer voor de hand. Ook ten aanzien van de juridische status van deze notities is het een en ander te achterhalen. Deze blijkt in de loop der tijd te veranderen. Zoals wij al eerder hebben aangegeven, zijn in de periode vóór 1314 de rechtshandelingen die ten overstaan van schepenen zijn verricht, veelal door de begunstigde partij vervaar digd. Deze stukken zijn telkens bestemd voor geestelijke gemeenschappen, voor wie het gewoon is schriftelijke bewijzen van rechtstitels te ontvangen. Het geheel ontbreken van oorkonden bestemd voor particuliere personen in deze periode wijst er op dat niet van alle rechtshandelingen bezegelde oorkonden zijn vervaar digd. Dit betekent dat de betreffende burgers genoegen hebben genomen met een optekening van stadswege. Deze notities zullen vanwege het feit dat zij op een betrouwbare plaats worden bewaard, bewijskracht hebben bezeten. Een gang van zaken zoals wij die in Kampen aantreffen. Een belangrijke tweede aanwijzing hiervoor is de oorkonde van Willem Stuivesant van 25 maart 1292. Dit charter is alleen bezegeld met het zegel van deze Middelburgse poorter. En ook al zegelt hij hier in eigen zaak, zijn zegel is toch een niet-authentiek zegel. In geval van betwisting zou het volledig bewijs slechts geleverd kunnen worden door de in de oorkonde genoemde getuigen, een aantal met name genoemde schepenen van Middelburg. Na het overlijden van de laatste van hen zou de abdij dan niet meer over een voldoende bewijskrachtig stuk hebben kunnen beschikken. Het feit dat de Rijnsburgse abdij met deze oorkonde genoegen heeft genomen72, toont aan dat 70. Spierings, Het schepenprotocol van 's-Hertogenbosch, met name 107: in het register volgt na de dispositio de zinsnede 'testes' gevolgd door de namen van de aanwezige schepenen, in de uitgevaar digde vorm 'testes interfuerunt scabini in Buscoducis' gevolgd door de betreffende namen. 71. Vgl. ook noot 73 hierna. 72. Er zijn natuurlijk genoeg andere, niet-authentieke oorkonden te vinden. Voor een beoorkondi- ging te Middelburg, waar zoveel voerders van een authentiek zegel aanwezig zijn, is een dergelijke gang van zaken toch wel opmerkelijk. 75

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1992 | | pagina 109