de primaire bewijskracht in de stedelijke optekening heeft gelegen7'. Vanaf 1314.
misschien al iets eerder, komt hierin enige verandering. De rechtshandelingen
worden vanaf dat moment in de vorm van objectieve schepenoorkonden uitge
vaardigd. Wie de vervaardiging van deze schepenoorkonden ter hand heeft geno
men. valt vanwege hun geringe aantal niet met zekerheid te bepalen. Het feit dat
de optekeningen in het stadsarchief het uitgangspunt voor de zegeloorkonden
zijn geworden, doet vermoeden dat deze charters ook in de omgeving van sche
penen zullen zijn vervaardigd. Het na 1314 nog geruime tijd ontbreken van dit
soort oorkonden bestemd voor wereldlijke personen wijst er op dat de optekenin
gen bewaard in het stadsarchief voorlopig nog de primaire bewijskracht bezitten.
Pas vanaf 1359 treffen wij dergelijke oorkonden aan zowel bestemd voor geeste
lijke gemeenschappen als voor wereldlijke personen, veelal poorters van Middel
burg. Van die tijd. of, gezien de mogelijk lacuneuze overlevering, waarschijnlijk
al iets eerder, lijkt de zegeloorkonde ook in Middelburg de gangbare manier van
het vastleggen van rechtshandelingen te zijn geworden. Misschien heeft deze
verandering al in 1336 of daaromtrent plaats gevonden. Vanaf die tijd zien wij de
betrokkenheid van de Middelburgse geestelijken bij de beoorkonding van zaken
van anderen tamelijk abrupt verdwijnen74. Of hiermee ook een einde komt aan
deze stedelijke notities, zoals in Kampen is gebeurd, valt niet na te gaan.
De tegenstrijdige gegevens die het onderzoek naar het ontstaan van de Middel
burgse oorkonden in eerste instantie opleveren, blijken thans toch meer met el
kaar in overeenstemming te zijn. Passend bij de verschriftelijkte cultuur zoals die
blijkt uit het zelf op schrift stellen van de eigen rechtsregels, is het optekenen van
rechtshandelingen die ten overstaan van schepenen zijn gepasseerd. Wij moeten,
zo blijkt hieruit, een scherp onderscheid maken tussen het vervaardigen van gros
sen van oorkonden, authentieke documenten die de begunstigden als bewijs ter
hand worden gesteld, en het op schrift vastleggen van allerhande gegevens die in
het eigen archief blijven berusten. Want ook al bezitten de stedelijke notities be
wijskracht. zij zijn naar hun aard bestemd om onder het schepencollege te blijven
berusten. Het bijhouden van een eigen administratie en van dit soort optekenin-
73. Dit is misschien ook wel het geval geweest met de oorkonde van 2 juli 1263. De abt van de
O.L.V.-abdij is vermoedelijk niet alleen vanwege de authenticiteit van zijn zegel gevraagd dit stuk te
bekrachtigen. Het feit dat de overdracht van de grond niet alleen ten overstaan van schepenen van
Middelburg, maar ook van deze geestelijke is geschied (vgl. de in de bijlage gegeven tekst) wekt de
indruk dat de abt hier optreedt in een bijzondere kwaliteit. Vermoedelijk speelt het feit dat het land in
Oostkapelle is gelegen, hierbij een rol. In latere tijd beschikt de abdij over zoveel bezittingen en rech
ten aldaar dat de abt als ambachtsheer kan worden beschouwd, zij het niet als de enige (Fruin, Het ar
chief der O.L.V. abdij, 52). Hiervan is echter pas vanaf 29 aug. 1273 sprake, wanneer graaf Floris V
van Holland en Zeeland de abt het recht verleent een eigen schout aan te stellen (Kruisheer, OHZ. III,
nr 1643). Zeker vanaf 1242 heeft de abdij grondbezit in Oostkapelle (Kruisheer, OHZ, II. nrs 616 en
726). De abt treedt in onderhavige oorkonde vermoedelijk nog niet op als ambachtsheer, maar in ie
der geval wel als de belangrijkste belendende grootgrondbezitter. De abdij van Rijnsburg zal ook erg
gebrand zijn geweest op de bezegeling en daarmee de erkenning van deze bezitsverwerving door de
Middelburgse abt vanwege het feit dat in de jaren veertig van de dertiende eeuw over de Rijnsburgse
bezittingen op Walcheren een ernstig conflict met de Middelburgse abdij was gerezen (zie Kruisheer.
OHZ. II. nrs 712. 727. 768. 810. 811 en 812, alsmede RA. Henderikx, 'De bevestigingsoorkonde van
bisschop Otto III van Utrecht voor de abdij van Middelburg, juni 1247'. In: Ad fontes, Opstellen aan
geboden aan prof. dr. C. van de Kieft ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar in de middel
eeuwse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam (Amsterdam 1984). 260-263).
74. Henderikx. De oudste bedelordekloosters, 148.
76