gen blijkt in Middelburg reeds in een vroeg stadium tol ontwikkeling te zijn ge komen, het vervaardigen van grossen van oorkonden behoort daarentegen tot 1314 niet tol de werkzaamheden van deze secretarie75. Wij waren op deze, naar nu is gebleken schijnbare tegenstrijdigheden gestuit in ons onderzoek naar het onderscheid tussen rechtshandeling en beoorkonding. In dit verband hebben wij kunnen constateren dat de actio geschiedt ten overstaan van schepenen, maar dat de conscriptiohet opstellen en schrijven van een oor konde betreffende die rechtshandeling vóór 1314, door één van beide partijen ter hand wordt genomen. Het schepencollege zal hierop ongetwijfeld enige invloed hebben uitgeoefend. Hoe sterk de controle op deze oorkonden is geweest, laat zich niet meer achterhalen. Maar hoe dit ook zij, de vorm van deze oorkonden hoeft niet gelijk te zijn geweest aan die van de rechtshandelingen. Wij mogen dan ook aan die oorkonden geen argumenten ontlenen omtrent de vorm van de rechtshandelingen en de rol die schepenen van Middelburg hierbij hebben ge speeld. De conclusie van Gosses, die hier wel vanuit is gegaan, lijkt hiermee zwak gefundeerd. We staan echter niet met lege handen. De schepenoorkonden van 1314 en la ter, direct afgeschreven van de bij de rechtshandeling opgemaakte notities, zijn namelijk wel in dezelfde omgeving ontstaan als de rechtshandeling. Hun vorm is daarom in principe wel een afspiegeling van de actio. De beknoptheid en de vaste formulering van deze teksten openen natuurlijk een scala van mogelijkhe den om te speculeren over hetgeen onvermeld is gebleven. Zoals deze oorkonden thans voor ons liggen, wekken ze mij de indruk dat schepenen van Middelburg hier optreden als ambtelijke getuigen en niet als een gerechtelijke instantie. Het onderscheid tussen actio en conscriptio lijkt in eerste instantie ook het antwoord te zijn op de vraag waarom schepenen van Middelburg de oorkonde van 2 juli 1263 niet hebben bezegeld. De betrokkenen kunnen immers de be treffende oorkonde naar hun eigen wensen vorm geven. Ze kunnen de oorkonde laten bezegelen door schepenen of juist door een andere functionaris aan wiens bekrachtiging zij meer waarde hechten. Juist in Middelburg zijn voerders van een authentiek zegel in voldoende mate aanwezig. Het is dan ook nauwelijks ver wonderlijk de abt van de O.L.V.-abdij, de gardiaan der minderbroeders, de prior van de augustijnen, de deken van het kapittel van Noordmonster en de provisor of de deken van Walcheren regelmatig als - authentieke - zegelaars in een vreemde zaak te zien optreden76. De grote variatie in de vormgeving van de oor- 75. Hiermee in overeenstemming is het feit dat de uitvaardiging op 11 maart 1254 van deze keur is geschreven door een hand afkomstig uit de O.L.V.-abdij te Middelburg. Aldus mij vriendelijk meege deeld door drs J.W.J. Burgers die in zijn proefschrift over de paleografie van de documentaire bron nen in Holland en Zeeland in de dertiende eeuw uitgebreid op deze identificatie zal ingaan. 76. Zie in verband met het meebezegelen door geestelijken te Middelburg Henderikx, De oudste bedelordekloosters147-154 en bijlage VI; voor de rol van de provisor en deken M. Dillo, "De offi cialis foraneus in Holland en Zeeland". In: Adfontes, Opstellen aangeboden aan prof. dr. C. van de Kieft ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar in de middeleeuwse geschiedenis aan de Uni versiteit van Amsterdam (Amsterdam 1984), 305-318. 77

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1992 | | pagina 111