burg, dit hadden gewenst, hadden zij de stedelijke gemeenschap om bezegeling kunnen vragen. Zij hebben klaarblijkelijk de voorkeur aan het zegel van de abt van de O.L.V.-abdij gegeven. Vanaf 1314 treedt er echter een verandering in dit gebruik op. Vanaf die tijd zien wij schepenen dit soort oorkonden wel met hun zegels bekrachtigen. Zoals ons al eerder is overkomen roept de gegeven oplossing onmiddellijk nieuwe vragen op. Want wat is de oorzaak van het ontstaan van deze gewoonte en wat doet dit gebruik binnen de onderzochte periode veranderen? Het pro bleem bij het oplossen van dit soort vragen is dat de antwoorden snel een specu latief karakter bezitten. Bovendien is het gevaar niet denkbeeldig dat wij ver gaande conclusies trekken uit een beperkte hoeveelheid bronnen. Want ook al staat ons voor Middelburg een relatief groot aantal oorkonden ter beschikking, het blijft absoluut genomen een geringe hoeveelheid. Toch wil ik de beantwoor ding niet achterwege laten. Ik geef hierbij wel twee mogelijkheden in overwe ging. Deze sluiten elkaar overigens niet uit. Wij zouden in de eerste plaats het antwoord op deze vragen kunnen zoeken in de authenticiteit van de zegels van schepenen. Deze zegels zouden oorspronke lijk door de Middelburgse burgerij als onvoldoende bewijskrachtig zijn be schouwd. Schepenen zouden de betreffende oorkonden niet hoeven te bezegelen omdat hun zegels niet authentiek zijn. Deze veronderstelling past goed bij de hiervoor geschetste praktijk van beoorkonding en bezegeling in Middelburg. Omdat van de rechtshandelingen die voor schepenen tot stand komen, notities met bewijskracht worden bewaard in het stadsarchief en omdat van vele van deze transacties vermoedelijk geen zegeloorkonden zijn uitgevaardigd, zullen de sche penen weinig verzoeken om bezegeling hebben ontvangen. De aanwezigheid in de stad van veel geestelijken met een authentiek zegel, zoals bijvoorbeeld de abt van de O.L.V.-abdij, de gardiaan van het minderbroederklooster of de deken van Walcheren, zal dit hebben versterkt. Daarbij voeren schepenen een persoonlijk zegel en niet een met de vermelding van hun functie95. Hier is sprake van een zichzelf versterkend proces. Immers zegels waarnaar weinig wordt gevraagd, worden ook weinig toegepast en zullen daarom niet vlot door iedereen als be wijskrachtig worden aanvaard. Hun geringe bewijskracht draagt er vervolgens weer toe bij dat dergelijke zegels niet erg gewenst zullen zijn. De veranderingen omstreeks 1314 maken duidelijk dat het gegeven antwoord niet compleet is. Zo als gezegd treffen wij vanaf dat jaar oorkonden aan waarin transacties van bur gers van Middelburg worden vastgelegd onder bezegeling door schepenen alleen. Het primaire bewijsmiddel blijft echter tot een tijdstip tussen 1336 en 1359 de van stadswege gemaakte en aldaar bewaarde notitie. Het aantal voerders van een authentiek zegel in Middelburg vertoont in de loop der tijd geen daling. De be hoefte aan zegels van schepenen zal dus nauwelijks zijn gestegen. Een duidelijke reden waarom deze zegels rond die tijd authentieke bewijskracht zouden hebben verkregen, lijkt niet aanwezig. Wat echter wel is veranderd in 1314, is de omge ving waarin de betreffende oorkonden worden vervaardigd. Oorspronkelijk is het opstellen en het in het net schrijven van zegeloorkonden betreffende transacties 95. Zie noot 40 hiervóór. 81

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1992 | | pagina 115