ten overstaan van schepenen verricht, een zaak die met name de begunstigde par tij voor zijn rekening neemt. De schepenoorkonden vanaf 1314 zijn daarentegen vrijwel zeker in de omgeving van het schepencollege tot stand gekomen. Dat deze stukken dan ook door schepenen met hun zegels zijn bekrachtigd, wekt nau welijks verwondering. Het feit dat het geen authentieke zegels zijn zal geen pro bleem zijn geweest, aangezien de notitie in het stadsarchief dan nog steeds de primaire bewijskracht bezit. Deze verandering zal er evenwel voor hebben ge zorgd dat oorkonden bezegeld door schepenen steeds veelvuldiger worden uitge vaardigd. Dit heeft vervolgens geleid tot een algemene aanvaarding van hun be wijskracht. Zegels van schepenen ontwikkelen zich zo tot authentieke bewijs middelen. Als in de periode 1336-1359 de oorkonde bekrachtigd door zegels van schepenen ook in Middelburg de gebruikelijke manier van het vastleggen van een rechtshandeling is geworden, moet dit proces zijn voltooid. Toch lijkt ons de zojuist gegeven verklaring niet volledig. Zij geeft in feite nog steeds geen oplossing voor het bestaan van de aantoonbare relatie tussen het poorterschap van de auteur van de rechtshandeling en de wijze van bezegeling. En ook de gang van zaken bij de stichting van de kapelanie in de Westmonster- kerk in 1312 is hiermee niet beantwoord. De oorspronkelijke oorkonde van 29 november is gezien de bezegeling door de gardiaan van de minderbroeders, de prior van de Augustijnen en de deken en provisor van Walcheren een authentieke oorkonde geweest. Voor de partijen die bij de vastlegging hiervan belang hebben gehad, zullen dan ook geen enkele reden hebben gehad de zaak nogmaals onder het zegel van de gezamenlijke burgerij uit te laten vaardigen. Het initiatief voor de heruitvaardiging zal dan ook eerder bij de stedelijke gemeenschap moeten worden gezocht. Het tweede antwoord dat wij in dit verband willen opperen, gaat dan ook in deze richting. Wij zouden een verklaring voor de gewoonten op het gebied van de beoorkonding en de bezegeling kunnen vinden in tegenstellingen tussen sche penen en burgers, of beter geformuleerd, tussen dal deel van de burgers waaruit het schepencollege wordt gerecruteerd. en de rest van de stedelijke gemeenschap. In eerste instantie zal het door de stadsheer - eerst de graven van Vlaanderen, la ter die van Holland en Zeeland - aangestelde college van schout en schepenen zowel rechterlijke als administratieve functies hebben uitgeoefend. Waar deze rechts- en bestuurskring precies uit voortkomt, misschien wel uit de oude, ver moedelijk domaniale structuur, valt moeilijk aan te geven. Zij is in ieder geval van landsheerlijke, niet van stedelijke oorsprong. In de loop van de dertiende eeuw sluiten de burgers zich aaneen lot een eigen gemeenschap; de burgerij gaat, om met Leupen te spreken, een eigen rechtspersoonlijkheid vormen1'6. Het ver moedelijk langdurig en moeizaam proces van de vorming van deze rechtspersoon onttrekt zich echter grotendeels aan onze waarneming. In 1249 is het bestaan van deze gemeenschap reeds een feit. Het collectief van de Middelburgse burgers voert op dat moment reeds een eigen zegel, eerst aangeduid als het zegel van de 96. P.H.D. Leupen. 'De rol van de graaf bij de opkomst van de Hollandse en Zeeuwse stad in de dertiende eeuw'. In: P. Bange en P.M.J.C. de Kort (red.), Die fonteyn der ewiger wijsheit. Opstellen aangeboden aan prof. dr A.G. Weiier (Middeleeuwse studies, band V, Nijmegen 1989), 106, als ook P.H.D. Leupen. "Schepenbank en gemeente te Nijmegen'. In: D.E.H. de Boer en J.W. Marsilje (red.). De Nederlanden in de late middeleeuwen (Aula paperback 145, Utrecht etc. 1987), 157-167. 82

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1992 | | pagina 116