EEN VOYAIGE TER ZEE, ANNO 1544 J.P. Sigmond Over het bestaan en voorkomen van een oorlogsvloot in de Nederlanden in de eerste helft van de zestiende eeuw bestaat nog veel onduidelijkheid, niet in het minst omdat bronnen die hierover informatie verschaffen schaars zijn. In hoe verre was er bijvoorbeeld sprake van een werkelijke 'Nederlandse' vloot, een vloot bestaande uit schepen die gebouwd en uitgerust waren louter en alleen om oorlog ter zee te voeren? De Mey merkt hierover op dat tot 1540 de organisatie vooral gewestelijk was en dat daarna een centralisatie inzette, gestimuleerd door Karei V'. Kaapvaart, oorlogsvaart en zeeroverij liepen nog sterk dooreen. In de literatuur wordt wel de indruk gewekt dat de gewestelijke overheden in de Ne derlanden zich vooral toelegden op het doen convooieren van koopvaarders en vissersschepen en dat men zich in de oorlogsvaart beperkte tot acties van kapers die merendeels individueel optraden, en van tot convooischepen omgebouwde koopvaarders. Geen werkelijke vloolverbanden dus2. In tijden van oorlog konden convooischepen bescherming bieden tegen individueel opererende kapers en zee rovers, tegen een aanval van een eskader oorlogsschepen waren zij echter mach teloos. Aan het begin van de zestiende eeuw beschikten Frankrijk en Engeland met zekerheid ieder over een vloot van speciaal voor oorlogvoering ontworpen sche pen'. Gezien het belang van handel en visserij voor de Nederlanden zou men kunnen vermoeden dat ook hier in navolging van Frankrijk en Engeland aan de opbouw van een werkelijk oorlogsvloot gedacht en gewerkt zou moeten zijn. Dat de politieke constellatie in de Nederlanden dit niet eenvoudig maakte, valt licht te begrijpen. Van gemeenschappelijk denken was in deze jonge staatkundige 'eenheid' nog geen sprake. Het centraal gezag was nog jong en werd door de verschillende geïncorporeerde gewesten bepaald niet algemeen aanvaard. Met name Holland stelde zich zo onafhankelijk mogelijk op. Vlaanderen en Zeeland zaten ten aanzien van het zeewezen meer op een lijn4. De Bourgondisch-Habsburgse vloot Hoe was het met het zeewezen gesteld in de eerste helft van de zestiende eeuw? In de laatste decennia van de vijftiende eeuw had de marine in de Nederlanden enige vorm gekregen. Kort na 1488 was de admiraliteit van de Bourgondische vloot gevestigd in Veere. Veere was tevens de belangrijkste thuisbasis van de vloot. Er werd een arsenaal ingericht waar scheepsbenodigdheden en artillerie werden opgeslagen. De keuze van Veere was min of meer een toevallige. Het ad miraalschap was van 1488 tot aan 1558 continu in handen geweest van leden van een tak van het Bourgondische huis die door vererving heren van Veere waren en 1. De Meij, 'Oorlogsvaart', 307. 2. Snapper, Oorlogsinvloeden, 9-10, 14-15. 3. McKee, King Henry VIII's Mary Rose, 3-60. 4. Bijl. Kom'ooidienst, 27-28. 89

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1992 | | pagina 123