in slot Zandenburg, even buiten Veere, resideerden. Van 1516 tot 1540 was Adolf van Bourgondië admiraal en van 1540 tot 1558 Maximiliaan van Bourgondië. Het admiraalschap was vooral een juridisch-administratieve en organisatorische functie. Over het algemeen voerde de admiraal tijdens operaties op zee de vloot niet persoonlijk aan maar liet hij dit over aan onderbevelhebbers5. Schepen voor de keizerlijke vloot werden voornamelijk geleverd door Zeeland en door Vlaanderen, waar in Duinkerke een vice-admiraalschap was gevestigd. Van 1543 tot 1547 hield Vlaanderen tenminste vijf schepen in zee: 'de Groote Arend', 'de Maria', 'het Serpent', 'het Jacht van Seeland' en 'de Rijnsche Boot' onder bevel van Gerard van Meeckere6. Over Zeeuwse oorlogsschepen zijn wij nauwelijks geïnformeerd. Afbeeldingen ontbreken. Een enkel bericht duidt ech ter toch op het bestaan van een vloot die meer deed dan convooieren. Zo zeilden in het voorjaar van 1543 zes Veerse en drie Middelburgse oorlogschepen onder commando van Gerard van Meeckere naar de Franse westkust. Nabij Bourdeaux werden enkele succesvolle landingen uitgevoerd. En later in dat jaar volgde een tweede strooptocht met tien schepen7. Hier betreft het acties door Zeeuwse sche pen die niets te maken hadden met beveiliging van handelsschepen of haringbui zen maar die er op gericht waren de vijand militair afbreuk te doen. Uit deze periode stamt een opmerkelijk reisverslag, naar zijn vorm eigenlijk een scheepsjournaal. Opmerkelijk, omdat het ons van dag tot dag een vlootopera- tie van de keizerlijke vloot doel meemaken. Het handschrift bevindt zich in de zogenaamde Collectie Van Dorp in het Algemeen Rijksarchief. Hoe het daar te recht is gekomen, is niet geheel duidelijk maar wel verklaarbaar. Arend van Dorp, Maximiliaans oud-rentmeester van het eiland Duiveland, was als curator betrokken bij de boedelscheiding van het bezit van Maximiliaan die in 1558 kin derloos stierf. De boedelscheiding is met de nodige processen gepaard gegaan en het archief en de administratie berustten dientengevolge lange tijd onder de cura toren. Waarschijnlijk is het zo in bezit gebleven van Van Dorp9. Een andere mo gelijkheid is dat Van Dorp zelf de reis heeft meegemaakt en hijzelf de opsteller is. Het journaal beslaat een periode van bijna zes weken, begint op 12 juni 1544 en loopt door tot 21 juli van hetzelfde jaar. De tekst telt 16 pagina's. Zoals ge zegd is het niet duidelijk wie de joumaalschrijver is. Hoewel het origineel een klad is, vol doorhalingen, is het geschreven met een geschoolde en geroutineerde schrijvershand. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat het iemand is ge weest uit Maximiliaans directe omgeving. Een Zeeuw ongetwijfeld, gezien het typische Zeeuwse taalkenmerk van de stomme 'h' in bijvoorbeeld de hypercor rectie 'heere' waarmee 'eere' bedoeld is. De veronderstelling dat de schrijver ie mand uit Maximiliaans gevolg was en niet een schepeling wordt versterkt door de abrupte manier waarop het verslag wordt beëindigd als Maximiliaan zelf te rugreist naar de Nederlanden terwijl de vloot nog voor Calais blijft liggen. 5. Pollentier, 'Admiraliteit', 296-299. 6. De Meij, 'Oorlogsvaart', 322. 7. Boxhom. Chroniik, 474. 8. ARA, Coll. Van Dorp, inv. nr 823. 9. Maarschalkerweerd-Dechamps, Inventaris archief heren van Veere10 e.v. 90

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1992 | | pagina 124