weinig heeft ondernomen om deze lacune op te vullen. De afgelopen jaren is
daarin gelukkig verandering gekomen: er is bij voorbeeld werk van Francois
Rijckhals en Adriaan Coorte aangekocht.
Met name werk van meesters van de Middelburgse Breughelgroep ontbreekt: wij
hebben geen bloemstillevens van Ambrosius Bosschaert sr en jr. Johannes Bos-
schaert. Balthasar van der Ast of Christoffel van den Berge. Met uitzondering
van een grisaille is er geen werk van Adriaen Pietersz. van de Venne of van ar
chitectuurschilders zoals Dirk van Deelen of Daniël de Blieck. Evenmin zijn er
bloemen of vogelstukken van Philips Angel, terwijl Adriaen Coorte slechts met
een vanitas is vertegenwoordigd.
Voor het Genootschap kan de opvulling van deze leemten geen werkelijk beleid
zijn, tenzij het bruikleen of schenking betreft. Zelfs voor de Zeeuwse Museum
stichting is het slechts bij uitzondering mogelijk dergelijke topstukken aan te ko
pen. Toch kan het Genootschap in dezen wel iets doen. Het zijn vooral de grote
namen die buitensporige bedragen vergen; werk van minder bekende meesters is
vaak wel betaalbaar, want in de handel spelen vooral het beleggingsaspect en een
zekere kunsthistorische mode een rol. De begroting van het Genootschap is be
perkt, maar met subsidies en acties behoort de aankoop van wat minder kostbare
objecten tot de mogelijkheden, getuige de in 1991 gevoerde en geslaagde actie
ter verwerving van de Roman-atlas (zie het jaarverslag van de hoofdconserva
tor).
Het beleid van het Genootschap dient erop gericht te zijn, zoveel mogelijk schil
ders en schildersscholen in de collectie vertegenwoordigd te laten zijn, liefst
voordat hun werk 'en vogue' raakt. Bij portretten moge het uitgangspunt zijn, dat
thans nog uitsluitend historische of kunsthistorische meerwaarde het criterium
voor verwerving is, tenzij het bruikleen of schenking betreft.
3. Kunstnijverheid
Meubelkunst. Behalve het initiatief van Frederik Nagtglas tot inrichting van een
'ouderwetsche kamer', is nooit sprake geweest van systematische verwerving
van objecten op het gebied van de meubelkunst. Toch is in de loop van de tijd
een redelijk bestand aan meubelen bijeengebracht. Zeventiende-eeuwse meubel
kunst is voorhanden in de vorm van betimmeringen van de zoeven genoemde
'ouderwetsche kamer', en er zijn achttiende-eeuwse meubelen uit de begintijd
van het Genootschap en uit latere schenkingen. Niettemin is het in het licht van
de rijke traditie op het gebied van de meubelkunst in Zeeland een sober bestand,
wat uit onderstaand overzicht moge blijken.
Betimmeringen. Interieurafwerking was in de zestiende en de zeventiende eeuw
een essentieel onderdeel van de meubelkunst. In de zestiende eeuw paste men
geprofileerd wandbeschot toe, in de zeventiende eeuw vlak beschot van op spie
gel gekliefd eikehout. Daarnaast ontstond eind zestiende eeuw wandbeschot van
panelen met al dan niet belijmde bossing en voorzien van een hoofdgestel met
rolwerk rondom een verhoogd middenpaneel. Deze categorieën zijn niet voor
handen.
Meubelen. Belangrijk was de Zeeuwse kast. Uit een volledig eikehouten meubel
ontwikkelde de Zeeuwse kast zich tot een vorm- en kleurrijk meubel met inleg
van ebbe- en palissanderhout, alsook sculptuur en ornamentiek. Te onderschei
den valt de eikehouten Zeeuwse kast, de eiken Zeeuwse kast met spiegelpanelen
van ebbehout en partiële intarsia van palissanderhout, de overwegend met edel-
XXV