DE PLAATSNAMEN OP -INGE(N) IN
ZUIDWEST-NEDERLAND
Rob Rentenaar
'De verklaring van de plaatsnamen op -ing, -inge(n) en -egem (-ingahem), be
hoort tot de meest ingewikkelde problemen der plaatsnaamkunde' (Tack 1932,
61). Deze verzuchting van RL. Tack was terecht en zij heeft nog niets van haar
gelding verloren. Nog steeds worstelt de toponymie met de vraag hoe men de
-inge(n)-namen moet beoordelen. Hoe zijn zij gevormd, wanneer zijn zij ont
staan, wat was hun betekenis op het moment van de naamvorming en hoe hebben
zij zich ontwikkeld nadat zij eenmaal hun plaats in onze namenvoorraad hadden
ingenomen?
Vooral in de landen om ons heen is in de afgelopen decennia het een en ander
gebeurd op het gebied van het onderzoek van de -inge(n)-namen en het heeft dan
ook zin de draad van Tack weer op te vatten. Plaatsnamen op -inge(n) komen
voor in grote delen van ons land. Ik heb mij hier beperkt tot de namen op de
Zeeuwse eilanden, in Zeeuws-Vlaanderen en het westen en noordwesten van
Noord-Brabant, op de Zuidhollandse eilanden en in het zuidwesten van het vas
teland van Zuid-Holland.
Oudere opvattingen over -inge(n)-namen
Uit een oogpunt van woordvorming zijn -inge(n)-namen afleidingen, dat wil zeg
gen dat zij zijn gevormd door toevoeging van het suffix (achtervoegsel) -ing aan
een eigennaam, een zelfstandig naamwoord, een bijvoegelijk naamwoord etc.
Dat suffix heeft op zichzelf geen betekenis, maar het geeft betekenis aan de taal
kundige grootheid die er mee is gevormd. Tot zover hebben er in de naamkun
dige literatuur weinig twijfels bestaan. De problemen ontstonden pas bij de vraag
hoe die suffigering tot stand was gekomen en hoe de namen die daarvan het re
sultaat waren, verklaard moesten worden. Die vraag is niet overal en niet altijd
op dezelfde wijze beantwoord. De historiek van het -mgeptj-namen-onderzoek
laat zien. dat er in de loop der tijd duidelijk accentverschuivingen zijn opgetre
den. Onlangs heb ik nog uiteengezet dat de effecten daarvan ook in het Neder
landse onderzoek zijn waar te nemen (Rentenaar 1992). Ik zal mij hier dan ook
beperken tot enkele hoofdlijnen.
Tack was een vertegenwoordiger van de internationale richting die meende dat
de -inge(n)-namen beschouwd moesten worden als zogenaamde elliptische vor
men. Oorspronkelijk zouden zij zijn gevormd als samenstellingen met een eerste
lid. of bepalend element, in de tweede naamval meervoud -inga. De ellips zou
dan daarin hebben bestaan, dat het tweede lid van de samenstelling, het grond
woord, zou zijn weggevallen. Deze theorie is intussen achterhaald, maar het
heeft misschien toch nog zin om te zien waaraan Tack zijn bewijs ontleende.
Goed beschouwd berustte zijn argumentatie op de vergelijking van twee naams-
vormen, en wel a. 1266 Gapinghakerka OBU III, 1700) en a. 1266 Gapinge
OBU III. 1703), die hij als alternatieve nederzettingsnamen beschouwde (Tack
1932, 62). Kijken we nu naar de teksten waarin deze vermeldingen voorkomen.