de zuidelijke mond van het Spui Beschrijving 1883, 75), a. 1246 Benirtgge
(OBHZ Kruisheer II, 696); a. 1383 Beninghen (Van der Gouw I 1980, 84). In de
volgende eeuwen wisselen de vormen op -e en -en elkaar af in de bronnen. Als
de huidige uitspraak wordt zowel [de bêêningeals \de bieningen als [de beenin
gen] opgegeven (Vragenlijst 4 1952, I 25). Schönfeld leidt deze naam af uit een
Germaans woord *baina-, dat onder meer bekend is uit het Oudnoorse adjectief
beinn 'recht', 'behulpzaam'. Hij verklaart hem daarom als 'het gemakkelijk be
vaarbare water' (Schönfeld Wn, 109). Dit lijkt mij niet juist. Een vergelijking
met andere waternamen waarin dit woord optreedt, maakt het waarschijnlijker,
dat we 'het rechte vaarwater' als betekenis moeten aannemen DSA I 1968, 131-
133). Accepteren we deze verklaring, dan lijkt de triomfantelijke opmerking van
J.C. Kort. dat 'de Beeninge als water de wetenschap nogmaals te machtig ge
weest' is. mij enigszins voorbarig (Kort 1979, 298).
De Grevelingen, a. 1256 kop. Greueninge (OBHZ Kruisheer III. 1098), vgl. a.
1236 kop. Corte Greueninge OBHZ Kruisheer II, 578); a. 1279 kop. Grevenin-
ghen (OBHZ Van den Bergh II, 373); a. 1639 De Bieningen of Grevelinge (Kaart
Colom); 1696-1725 De Bieningen of Grevelingen (Gittenberger en Weiss 1983.
123). De verklaring van deze naam geeft problemen, die er bovendien niet een
voudiger op worden als we er homoniemen van de naam bij betrekken.
De Gravelinge, een water op Schouwen in de buurt van Eikerzee, a. 1676 de
Gravelinge (Fokker I 1909. 168-170). Deze voormalige kreek is waarschijnlijk
ontstaan bij de stormvloed van 1014 (Kuiper 1982, 106).
Greveningepolder bij Sint Anna ter Muiden, a. 737 kop. 941 Grifningas, kop.
van vorige, midden elfde eeuw Greueninge (Gysseling TW, 423).
Gravelines Grevelingen (Fra.), a. 1040 kop. Grauenenga (Gysseling TW,
422).
Schönfeld veronderstelt dat de eerste twee namen afleidingen zijn bij de func
tieaanduiding graaf, en dat zij dus genoemd zouden zijn naar de graaf van Hol
land en Zeeland (Schönfeld 1952, 13). De Langhe bestrijdt dit op fonetische
gronden, omdat het woord graaf zich volgens hem in de zuidwestelijke kuststre
ken nooit tot greve heeft ontwikkeld (De Langhe 1959, 148). Vlam denkt voor de
naam op Schouwen aan 'vergraven water' (Vlam 1942, 75). Gezien het feit dat
op Zuid-Beveland het woord graevelinge 'kleine greppel' bekend is geweest,
lijkt mij dat voor dit vrij smalle water zeker niet onmogelijk WZD291). Mogen
we een dergelijke verklaring echter ook aannemen voor een belangrijk water als
de Grevelingen? Verder is er nog de merkwaardige naam Greven, die wordt ge
noemd in samenhang met de Grevelingen in een beschrijving van gorzen bij Vos-
semeer a. 1415 van Greveningen in Greven, van Greven in Strien (Van Mieris IV,
310). Hierbij zou men zich eventueel kunnen afvragen, of de naam Greveninge
een afleiding bij de naam Greven is.
Wat de overige twee namen betreft, stelt Gysseling met enige aarzeling voor
Gravelines te verklaren uit Germaans *grabaninga- m., dérivé de graban m.
'fossé', done 'ensemble de fossés de drainage' (Gysseling 7W, 422). Voor de an
dere naam. die van de Greveningepolder, doet hij geen voorstel tot verklaring.
Anderen doen dat echter wel. Carnoy, daarin gevolgd door De Langhe. denkt aan
een afleiding bij een Galloromeins woord gravo 'kiezel', dus 'plaats met kiezel
stenen' 'grintoever' 'grintstrand' 'zandstrand' (Carnoy 1940, 538; De Langhe
1959, 148). Coornaert brengt daar terecht tegen in dal de bodemkaart zich tegen
een dergelijke verklaring keert omdat ter plaatse reeds in de vroege middeleeu-
5