wen klei aanwezig was. Hij wijst bovendien nog op de -i- in de oudste vermel
ding, die eveneens tegen een afleiding van gravo spreekt (Coornaert 1981, 412).
De meest aannemelijke voorstellen komen van Tavernier-Vereecken en Morlet,
die beiden van een afleiding van een persoonsnaam spreken. De eerste gaat uit
van een patroniem Grifning bij de naam Grifo, de tweede van een diminutief
Grifin dat eveneens Grifo als basis heeft (Tavernier-Vereecken 1968, 399; Morlet
III 1985,336).
-ingen-namen zonder lidwoord
Tenslotte zijn er nog een aantal namen die tegenwoordig op -ingen uitgaan, maar
waarbij uit de bronnen niet blijkt, dat zij ooit door een lidwoord zijn voorafge
gaan. Ik geef hier alleen de relevante vermeldingen, waarbij tevens de datering
van de eventuele kopieën, omdat dit voor de beoordeling van belang kan zijn.
Kopiale overleveringen kunnen namelijk vaak iets vertellen over de ontwikkelin
gen die naamtypes in de loop der tijd ondergaan hebben (Rentenaar 1990b. 304).
De etymologie van de namen komt later ter sprake.
Houweningen, verdwenen plaats in de verdronken Grote Waard tegenover
Sliedrecht, a. 1105 Hougninke Lexicon190); a. 1266 kop. ca 1342 Houninghen
(OBHZ Kruisheer III, 1416).
Kruiningen, a. 1233 Walterus de Cruninghe OBHZ Koch I, 256); a. 1233
Cruningen OBHZ Kruisheer II, 553). De huidige uitspraak luidt [krunege] (De
Boo 1964, 68).
Vlissingen, a, 1235 kop. Vlissinghe OBHZ Kruisheer II, 569); a. 1271 Vlis-
singhen (OBU IV, 1812). De huidige uitspraak luidt \vlissienge\ (RND 5, 84).
Kralingen, a. 1244 kop. Hugo de Cralingha OBHZ Kruisheer II, 644); a. 1299
Oedgier van Cralinghen (OBHZ De Fremery, 334).
Scheveningen, a. 1280 Scevenighe, Sceveninghen (Gysseling Corpus I, 308).
De huidige uitspraak luidt [schevening] of [scheveling] (RND 11,2)
Hekelingen, a. 1285 Jan van Hekelinghe (Gysseling Corpus I, 1014); a. 1305
kop. ca 1438 Hekelingen (Van der Gouw II 1980, 270).
Honingen, verdwenen kasteel bij Rotterdam, a. 1297 Honinghen (Gysseling
Corpus I, 1618); a. 1299 Hoeninghe (Gysseling Corpus I, 1813).
Darringen, plaats waar de sluis van Oosterzwake (Zuid-Beveland) lag, a. 1566
Darringhen (Dekker 1971, 592).
Het mqeilijkste geval heb ik voor het laatst bewaard, Vlaardingen. Hier weten
wij dat de naam van de nederzetting secundair is ten opzichte van de waternaam
de Vlaardingwaarschijnlijk eind elfde eeuw kop. ripam fluminis quod vocatur
Flardinghe (Lexicon, 369). De attestaties van de nederzettingsnaam zijn echter
zo verschillend, dat er moeilijk een lijn in valt te ontdekken. De oudste vermel
dingen wijzen kennelijk op een derde naamval meervoud, ca 1018 kop. Flardin-
gisa. 1021-1024 kop. Flardingun. In de twaalfde en dertiende eeuw wisselen de
enkelvouds- en meervoudsvormen elkaar echter af (Lexicon, 369-370). Pas in de
loop van de middeleeuwen zou de vorm op -ingen de overhand krijgen. Dit doet
vermoeden, dat er aanvankelijk twee vormen van het toponiem bestaan hebben,
een in het enkelvoud, waarbij de naam van het water semantisch secundair voor
de nederzetting werd gebruikt en een in de derde naamval meervoud, waarmee
inwonersaanduidingen werden gevormd. Blok lijkt daarnaast ook nog de moge-
6