overgang is geen gevolg van een naamkundige, maar van een historisch-geogra-
fische ontwikkeling (Dalberg 1991, 130-136). Een neveneffekt hierbi j is dikwijls
dat de herinnering aan de primaire naamdrager verloren gaat en we het vroegere
bestaan daarvan dus hoogstens kunnen veronderstellen. Zouden wij nu onze de-
notatieve indeling baseren op de jongste situatie, dan zou dit tot gevolg hebben,
dat wij hetzelfde type naam op twee plaatsen in onze klassificatie zouden kunnen
aantreffen, en wel ten dele in de groep waar hij door zijn oorsprong in thuis hoort
en ten dele in de groep van de semantisch secundaire nederzettingsnamen.
De zuiverste indeling is in beginsel die welke uitgaat van de denotatumcatego-
rieën waartoe de namen behoorden op het moment van hun vorming. Een prak
tisch probleem is daarbij echter wel vaak, dat wij de primaire situatie slecht ken
nen, dus zonder gissingen zullen wij het niet kunnen stellen.
Waternamen
Wij beginnen met de waternamen.
De Bieningen (zie boven).
De Gorlinge. Hollestelle spreekt van een 'strook weiland in en langs de voor
malige Gorlingein de Oudelandspolder op Tholen, maar geeft verder geen oude
vermeldingen (Hollestelle 1879, 104). Als dit water echt heeft bestaan, lijkt zijn
naam mij een -//ng-afleiding bij het woord goor 'slijk', 'modder'. De betekenis
luidt dan 'het modderige water'.
De Gravelinge (zie boven).
De Grevelingen (zie boven).
Haastinge. Deze naam is alleen bekend als die van het dorp dat is opgegaan in
Sint-Maartensdijk, a. 1357 kop. den dorpe van Haestinge in Sinte Mertensdycke
(Was 1850, 265); a. 1389 kop. de poerte van Haestinghen, die men heet Sente-
Mertensdike (Fruin 1933, 114). Het gebied dat later het eiland Tholen zou gaan
vormen, is pas laat in cultuur gebracht. Dat betekent dat wij er geen vroegmid
deleeuwse nederzettingsnamen hoeven te verwachten. De kans dat Haastinge een
collectieve -mg/a-afleiding is, lijkt mij dan ook gering. Eerder denk ik aan een
afleiding bij een woord *haast, dat onder meer bekend is uit het Oudfries haest
en Oudengels heest 'heftigheid' (De Vries 1971, 230). Haastinge is wellicht oor
spronkelijk een waternaam geweest, die zijn naam te danken had aan de heftig
heid van de getijdenwerking ter plaatse.
Dit is tevens de gelegenheid om *de Haastee op te ruimen, die al zo lang in de
literatuur rondspookt. Beekman beschouwde dit als de vroegere naam van de
Pluimpot (Beekman 1921, 92). Volgens Hollestelle was het een water lussen
Scheipenisse en Sint-Maartensdijk (Hollestelle 1879, 106). In werkelijkheid gaat
het echter om een fantasie van Ab Utrecht Dresselhuis, die zoveel Zeeuwse
plaatsnamen heeft 'bedacht' en in dit geval uit de naam Haastinge een *Haastee
heeft geconstrueerd (Ab Utrecht Dresselhuis 1836, 107).
Het Haringvliet, ca 1300 kop. Harincvliet (Stoke IX, 628); a. 1315 die Harinc-
vliete (Van der Gouw 11 1980, 294). Schönfeld veronderstelt dat het woord -vliet
een latere, maar wel middeleeuwse, toevoeging is aan de naam Haring, een oor
spronkelijk patroniem (Schönfeld (1953, 50). Hij beroept zich daarvoor op Ra-
maer, die schreef in een originele oorkonde uit 1277 Herink te hebben gelezen
(Ramaer 1899, 179). Dit kan niet juist zijn. De betreffende oorkonde, die alleen
9