Koevering(e)
Koevering(e). Over deze naam, die op verschillende plaatsen voorkomt, is zoveel
te doen geweest, dat ik vrees ruimte te kort te komen als ik de discussie in alle
volledigheid zou heropenen. Ik wil proberen mij tot enkele korte opmerkingen te
beperken en begin met de oudste vermeldingen van de verschillende naamdra-
gers. Een probleem daarbij is dat niet altijd duidelijk is welke attestatie op welk
denotatum betrekking heeft.
De Koeveringe moet de naam geweest zijn van een water ten oosten van
Grauw. Gottschalk citeert a. 1359 les terres de le Couveringhe en spreekt verder
over 'de visserij in de Coeveringe' (Gottschalk 1984. 359 -360).
Koeveringe was tevens de naam van een verdwenen dorp en parochie bij Mare
op Zuid-Beveland. a. 1263 Coueringhe (OBHZ Kruisheer III. 1314); a. 1359 die
pape van der Coveringhe (Van Loon 1965); a. 1429 kop. Coveringen VROA29
1906, 244). Het lidwoord geeft aan dat wij met een vrouwelijke -mgö-afleiding
te doen hebben, dus mogelijk met een oorspronkelijke waternaam die semantisch
secundair tot nederzettingsnaam is geworden. Deze ontwikkeling zou dan de
zelfde zijn geweest als die bij de naam van het aanpalende Mare.
De Koeveringe was de naam van een moervaart bij Roosendaal, a. 1446 kop.
de Couveringe of die Coeveringe (Van Hasselt en Weijnen 1948, 129; anders ge
lezen door Vervloet 1972, 122, 330).
De Koevering is nu de naam van een gehucht bij Steenbergen. In de middel
eeuwen moet deze naam gedragen zijn door een groot turfgebied en door de pa
rochie die later de naam Polder zou krijgen, a. 1299 Couerenghe (Boeren 1966.
145-151). In 1295 is er sprake van den legh scat ter Coeueringhen (Gysseling
Corpus I, 2222). Sommigen menen dat hiermee het gehucht Koefering te Vra-
sene in Vlaanderen is bedoeld, maar hun argumentatie is mij wat te ingewikkeld
(Liedekerke 1961, 178; Brekelmans 1965, 31; Vervloet 1972, 128-123). Leen-
ders gaat nog een stapje verder en suggereert dat de Koevering bij Steenbergen
naar het Vlaamse gehucht is vernoemd (Leenders 1989, 147). Dit lijkt mij niet
erg waarschijnlijk, omdat hetzelfde vemoemingsmotief niet op de andere verte
genwoordigers van het toponiem Koevering toepasbaar is.
Tenslotte is er nog de naam van het gehucht Koevering ten noordoosten Sint-
Oedenrode, a. 1312 kop. Cobberingen, Couneringhena. 1382 Coeveringhen
(Van Loon 1965, 53). Wegens de grote afstand tot ons onderzoeksgebied wil ik
deze naam verder buiten beschouwing laten, evenals trouwens die van de buurt
schap Koevering in Esbeek. die in oorsprong geheel geen -ing-naam is, a. 1331
Coevoert (Van Helvoirt 1989, 57).
Voor de verklaring van de naam Koevering lijkt het mij niet onredelijk van een
oorspronkelijke waternaam uit te gaan. Zoals we gezien hebben, is deze in twee
gevallen geattesteerd en in een derde geval aannemelijk. Wat de Steenbergse
Koevering betreft heeft Juten reeds in 1935 verondersteld dat deze naam op een
waternaam terugging, alleen waren zijn argumenten naamkundig noch topogra
fisch erg sterk (Juten 1935, 5).
Er zijn tot nu toe verschillende voorstellen gedaan met betrekking tot de ety
mologie. Er is verband gesuggereerd met de landmaat koevenmaar afgezien van
de taalkundige bezwaren acht ik dat metrologisch niet goed mogelijk omdat deze
maat alleen in Noord-Holland werd gebruikt (Van Hasselt en Weijnen 1948, 129;
Verhoeff 1983, 109). Verder laat Van Loon ons de keuze tussen een verder ner-